De "vierde gelofte"
De “vierde gelofte”
De zogenaamde “vierde gelofte” is niet iets wat er bij komt, naast de gewone drie geloften. De vierde gelofte van de jezuïeten verwijst eerder naar een wezenlijke karakteristiek van de orde, die alles te maken heeft met haar ontstaan.
Toen Ignatius en zijn eerste gezellen op 15 augustus 1534 in de kapel van Montmartre een gelofte van armoede en zuiverheid aflegden, beloofden zij ook naar Jeruzalem te gaan om daar de zielen te helpen. En ze voorzagen wat zij zouden doen, als dit niet mogelijk zou blijken.
Nu hadden ze in die tijd al gezamenlijk overleg gepleegd over wat hen te doen stond: ze zouden naar Venetië en van daaruit naar Jeruzalem gaan en daar hun leven in dienst stellen van het heil van de zielen. Mochten ze geen toestemming krijgen om in Jeruzalem te blijven, dan zouden ze terugkeren en naar Rome gaan om zich aan de plaatsbekleder van Christus aan te bieden, opdat die hen dan te werk zou stellen waar het hem meer tot eer van God leek en tot het heil van de zielen. (Verhaal van de pelgrim, 85)
En zo geschiedde. Geheel overeenkomstig de ignatiaanse spiritualiteit – via de onderscheiding der geesten naar een beslissing toegroeien en tegelijk die beslissing toetsen aan een instantie buiten jezelf – kozen de vrienden in de Heer ervoor hun zending te ontvangen van de Paus. Deze wordt het fundament van al hun zendingen en hij krijgt een sleutelpositie als het erom gaat welk apostolaat de meerdere eer van God zal dienen. Daarmee wordt deze bijzondere binding aan de Paus het fundament van de nieuwe orde, bij de stichting van die orde vastgelegd in een vierde gelofte die dus eigenlijk historisch gezien de eerste is. In 1540 wordt de Sociëteit goedgekeurd en in de stichtingsbulle wordt de speciale gelofte van gehoorzaamheid aan de Paus vastgelegd, omdat zij ervan overtuigd waren dat Christus hen door middel van Zijn plaatsbekleder zou leiden op de weg van de grotere dienst.
Ignatius en zijn gezellen kiezen omwille van spirituele motieven voor een binding aan de Paus. Zij menen dat dit hun navolging van Christus ten goede komt. De gehoorzaamheid aan de Paus is geen loyaliteitsbetuiging, maar de uitdrukking van de bereidheid van de orde als geheel en van haar afzonderlijke leden om zich te laten zenden. De vierde gelofte gaat dus in principe over de gehoorzaamheid met betrekking tot die zendingen, maar is evenzeer uitdrukking van een karakteristiek element van de orde: de overtuiging dat de dienst aan de kerk alleen dan echt christelijk zal zijn, als hij verankerd is in de trouw aan Hem die alles nieuw maakt; het zal alleen een jezuïtische dienst zijn, als we hem verrichten in verbondenheid met de opvolger van Petrus (34e AC, d11). De zendingen komen niet zo vaak meer voor, de karakteristiek blijft wezenlijk voor de Sociëteit van Jezus.
De Pausen herinneren geregeld aan deze bijzondere binding van de orde met hen. Zij concretiseren deze binding niet zelden als trouw aan het leergezag. Het antwoord van de Sociëteit zal moeten liggen in de lijn van de oorspronkelijke spirituele intentie van Ignatius: hij verbindt de onmiddellijke Godservaring en de daarop gefundeerde onderscheiding met de werkelijkheid van de reële Kerk. Dat is nog steeds de spanningsvolle opgave voor iedere jezuïet en voor de orde als geheel.