Het tijdschrift van het Secretariaat voor Ignatiaanse Spiritualiteit in Rome wijdde in 2008 een heel nummer aan het thema “Jezuïeten en Parochies”. Er waren bijdragen uit onder meer India, Spanje, en Noord – en Zuid-Amerika. Jan Stuyt sj vat de belangrijkste conclusies samen in onderstaand artikel.
Terwijl je vroeger wat uit te leggen had aan buitenlandse medebroeders wanneer je vertelde dat je als jezuïet hoofdzakelijk in een parochie werkzaam was, is parochiewerk nu aanvaard als een apostolaat dat bij de orde past. Hoe is dat zo gekomen?
– In de Verenigde Staten zijn ongeveer 170 jezuïeten werkzaam in de 77 parochies die aan de Orde zijn toevertrouwd. Circa 110 medebroeders werken in andere parochies.
– In Latijns Amerika zijn er 197 jezuïetenparochies waar meer dan 380 jezuïeten werken. 79 van die parochies zijn in arme wijken van grote steden, 78 parochies liggen op het platteland.
– In Spanje telt men 54 jezuïeten in onze 30 eigen parochies, en nog een 30 priesters in andere parochies
– De assistentie Zuid-Azië heeft 457 jezuïeten in 257 eigen parochies.
– In Afrika en Madagaskar zijn er in het missiewerk talrijke parochies: Congo is maar één voorbeeld waar 50 jezuïeten pastoraal werk doen in dertien parochies.
– Er zijn vele parochies in de provincies van Oost-Azië, met name in Indonesië en Japan, maar ook in de Filippijnen en Australië.
In totaal zijn er ongeveer tweeduizend parochies toevertrouwd aan de Sociëteit van Jezus. Er zijn ongeveer evenveel jezuïeten werkzaam in parochies als in het onderwijs, d.w.z. meer dan 15 % van de actieve leden – en daar komen nog al die jezuïeten bij die naast hun gewone werk op zondagmorgen en andere tijden assistenties verlenen in de parochies.
Hoe is het te verklaren? Hoe komt het dat er zo’n groot aantal jezuïeten in parochies werkt, terwijl de meeste jezuïeten grif beamen dat het toch geen apostolaat is dat kenmerkend is voor de orde.
In veel landen was parochiewerk jarenlang, soms meer dan honderd jaar lang, het enige apostolaat dat de jezuïeten mochten uitoefenen. Denk aan Nederland tot 1853, Polen, Slovenië en Kroatië tot aan de omwentelingen van 1989. In sommige landen bedienen de parochies specifieke etnische groepen of kasten. Er zijn de migrantenparochies. Er zijn typisiche plattelandsparochies, er is de aanwezigheid in grote steden zoals Parijs, Amsterdam, New York, Jakarta. Er zijn parochies in specifieke omstandigheden zoals indianen reservaten of in de poolgebieden van Alaska of Noord-Canada. Sommige parochies horen bij een universiteit of faculteit, of bij een grote school. zoals in Brussel.
Ignatius wilde niet dat jezuïeten pastoor zouden zijn. Dat is wel duidelijk. De Constituties van de Sociëteit noemen heel wat vormen van apostolaat waar jezuïeten in kunnen werken en ze verbieden er maar heel weinig – maar bij die zeer weinige hoort wel de zorg voor een parochie. Aanvankelijk werkten er dus geen jezuïeten in parochies, behalve in de overzeese missies, waar de missiestaties zeer vruchtbaar waren voor de vestiging van het geloof.
Wat waren de redenen voor die stellige afwijzing van het werk als pastoor en kapelaan?
– Parochiewerk was in strijd met de mobiliteit. Volgens het geldende kerkelijk recht was een pastoor benoemd voor het leven en kon hij niet overgeplaatst worden.
– Een parochie gaf vaste inkomsten. Dat was tegen de armoede.
– Parochies bereikten vooral degenen die al christenen waren en al bediend werden.
– In parochies bestond het aanbod vooral uit “meer van hetzelfde”, en was er geen ruimte voor ignatiaanse initiatieven om nieuwe groepen te bereiken met nieuwe middelen.
In 1950 had Generaal Jansens nog gezegd dat er geen plaats was voor parochiewerk in de Sociëteit. Na het Tweede Vaticaans Concilie werden de financiën van de parochies anders geregeld, en werden pastoors niet meer voor het leven benoemd. De 31e Algemene Vergadering van de Orde verklaarde kort daarna in decreet 27 dat parochiewerk niet langer onverenigbaar was met de Constituties. In 1975 noemde de 32e Algemene Vergadering de parochies in een lijst van mogelijke zendingen.
Na het Concilie groeide het aantal plaatsen waar jezuïeten parochies hadden explosief. In 1978 waren er acht postulaten voor de vergadering van Procuratoren die vroegen dat de Sociëteit richtlijnen zou geven hoe met parochies om te gaan. Die richtlijnen kwamen er dan ook in 1979. Pater Pedro Arrupe kon daarbij putten uit eigen ervaring omdat hij meteen na aankomst in Japan in 1938 naar een parochie gezonden was. De 33e Algemene Vergadering in 1983 wilde niet aan een document over het werk in de parochies.
Na de Congregatie van provinciaals van 1990 schreef Pater Kolvenbach brief met daarin een beschrijving van alle mogelijkheden en kansen die jezuïetenparochie biedt om apostolisch, ignatiaans en missionair actief te zijn. Pater Generaal noemt het werk in de parochie als één van de zeven belangrijkste werkvelden van de Sociëteit en schrijft: “ …in de apostolische planning van de meerderheid van de provincies heeft het werk in de parochie zijn eigen plaats, en wordt het niet langer gezien als strijdig met onze mobiliteit en beschikbaarheid.” Hij noemt vervolgens een lijst van groepen mensen die bij wij bij voorkeur zouden kunnen helpen in onze parochies: “armen, etnische minderheden, intellectuelen, vluchtelingen, gevangenen, zieken en migranten.”
De 34e Algemene Vergadering van 1995 wijdde een apart decreet aan de parochies, en zegt daarin dat parochiewerk onder bepaalde omstandigheden een geëigend apostolaat is voor onze zending in dienst van geloof en gerechtigheid. Twee jaar later volgde een brief van pater Kolvenbach over het aanvaarden en verlaten van parochies.
Op de laatste Algemene Vergadering in 2008 bleken er liefst 50 gedelegeerden te zijn met ervaring in parochies, vergeleken met slecht 17 deelnemers van de voorgaande Algemene Vergadering.
Het is interessant om na te gaan welke activiteiten en bedieningen genoemd worden in de Formula Instituti van 1550. In deze samenvatting van de zending van de Sociëteit lezen we:
Hij is lid van een Gemeenschap die voornamelijk hiervoor is opgericht: om zich vooral in te zetten voor de verdediging en de verbreiding van het geloof en voor de vooruitgang van de zielen in leven en christelijke leer. Dat gebeurt door middel van openbare preken, onderrichtingen en welke bediening van het word Gods ook; door middel van geestelijke oefeningen, vorming van kinderen en ongeletterden tot christenen; en door middel van de geestelijke vertroosting van de christengelovigen in biecht horen en het toedienen van de overige sacramenten. Bovendien dient deze Gemeenschap zich nuttig te tonen door te verzoenen wie met elkaar in onmin even, door liefdevol te ondersteunen en te dienen wie zich in gevangenissen en hospitalen bevinden, en door de overige werken van naastenliefde te verrichten, voor zover dit de eer van God en het algemeen welzijn ten goede zal komen. Dit alles dient volledig om niet te geschieden, zonder dat men enige vergoeding aanneemt voor het werk op alle genoemde terreinen.
Misschien is het parochiewerk vandaag wel het apostolaat waarin de Sociëteit het meeste waarmaakt van wat in de Formula allemaal opgesomd wordt.
Jezuïeten werken in scholen, retraitehuizen, onderwijs en onderzoek, met vluchtelingen en met migranten, en sinds enkele decennia meer en meer in parochies. In veel parochies zijn de pastores en vrijwilligers dagelijks in contact met de armen. Zeker in plattelandsparochies, migrantengemeenschappen en in parochies waar veel etnische minderheden komen. Maar het geldt evenzeer voor stadsparochies, zowel in de geïndustrialiseerde samenleving als in de derde wereld.
Soms wordt religieuzen wel eens verweten dat zij met hun scholen of kloosterkerk mensen “wegsnoepen” uit de plaatselijke parochies en er bijna een parallelle kerk ontstaat. Waar religieuzen de zorg op zich nemen voor gewone parochies is er juist sprake van een goede samenwerking met het bisdom en aansluiting bij de lokale kerk.
Een parochie die door jezuïeten geleid wordt is in de eerste plaats een gewone parochie. Daarnaast maken de medewerkers – jezuïeten en anderen – ruimte voor onderscheiding; de parochie is dus in beweging en verandert. Er is een aanbod van Geestelijke Oefeningen, minstens de verwijzing naar mogelijkheden ter plekke of elders.
Als je leest wat een jezuïetenparochie verder nog allemaal zou kunnen of moeten zijn, en wat onze parochies onderscheidt van de doorsnee parochie, dan zinkt mij eerlijk gezegd de moed in de schoenen, en schaam ik me bijna voor de pretenties. Er wordt zoveel van ons verwacht: samenwerking met vele anderen, zorg voor het milieu, een plaats voor opleiding en onderscheiding, voor diaconie en met oog voor minderheden, ignatiaans en apostolisch, interactief en inclusief … Het is allemaal na te lezen in de aflevering van het tijdschrift Review of Ignatian Spirituality waar dit artikel enkele gedachten van samenvat. Een beetje hoogmoedig klinkt het wel. Alsof de jezuïeten en hun medewerkers dat allemaal in huis hebben. Toch is het hoopgevend, want het is duidelijk dat er veel van ons verwacht wordt in de parochies – de Sociëteit rekent op zijn mensen in het basispastoraat en dat is een akte van vertrouwen. Wie de lat laag legt versuft. En als er iets naar voren komt uit het overzicht van de praktijkberichten uit jezuïetenparochies wereldwijd, dan is het wel dat apostolaat in die parochies afwisselend is, springlevend, uitdagend en broodnodig.
Jan Stuyt sj
Met dank aan cardoner