In het boekje van de Geestelijke Oefeningen staat welgeteld één vooronderstelling. Dat is opvallend weinig. Het geeft aan die ene vooronderstelling dan wel een belangrijk gewicht. Deze vooronderstelling luidt als volgt :
‘Tot grotere hulp en vooruitgang van wie de geestelijke oefeningen geeft en van wie ze krijgt, dient men van de vooronderstelling uit te gaan dat ieder goed christen eerder bereid moet zijn de opvatting van zijn naaste in positieve zin te begrijpen dan ze te veroordelen. Kan hij ze niet in positieve zin begrijpen, dan moet hij vragen hoe de ander ze verstaat. Verstaat die ze verkeerd, dan moet hij hem met liefde verbeteren. Helpt dat niet, dan moet hij alle gepaste middelen zoeken, opdat de opvatting, goed verstaan, toch gered kan worden.’ (GO 22)
In deze sleuteltekst is geen sprake van hardvochtigheid, wantrouwen of ongeduld. Integendeel, Ignatius vraagt aan de leraar om t.o.v. zijn leerlingen een positief vooroordeel te hebben. Vertrouwen is voor Ignatius de enige vooronderstelling die hij expliciet in zijn boekje opneemt.
Belangrijk hierin is dat het vertrouwen van bij het begin gegeven wordt. Het is een cadeau. Hetzelfde geldt voor respect. Men kan zich een onderwijs voorstellen waarbij de leerlingen eerst het vertrouwen moeten ‘verdienen’. Ze moeten dan eerst bewijzen dat ze uiteindelijk dat vertrouwen zullen waard zijn. Maar hoe kan je bewijzen dat je te vertrouwen bent als je dat vertrouwen niet krijgt en hoelang duurt zo een bewijsperiode ? Een dergelijk onderwijs ontaardt snel in argwaan, in eindeloze controlesystemen en in krampachtigheid.
We geloven dat de weg van vertrouwen veel meer kansen tot ontspannen ontwikkeling biedt. Wie vertrouwen en respect krijgt – zomaar – zal doorgaans eerder geneigd zijn om met dat vertrouwen en respect goed om te gaan. Het kan een spiraal worden die tot openheid, vrijheid en verantwoordelijkheidszin leidt. Deze grondhouding kan men laten doorklinken is de eerste speeches van de schoolstart, bij de organisatie van klasuitstappen, bij de praktische schikkingen voor de klassen en het internaat enz…
Natuurlijk is het verstandig om het vertrouwen aan te passen aan de leeftijd en het begripsvermogen van de leerlingen. Toch geldt deze vooronderstelling reeds bij de jongste leerlingen, tot ‘groter nut en vooruitgang van hij die de oefeningen krijgt en … van wie ze geeft’.
Veel leerkrachten op jezuïetencolleges onderstrepen dat ze zelf dat vertrouwen en die vrijheid ondervonden hebben vanwege hun directie. Ook op dit hoger niveau geldt immers Ignatius’ vooronderstelling. De onderwijsvrijheid en het persoonlijk vertrouwen dat op onze scholen aan de leraren wordt geschonken, is een kostbaar geschenk van de jezuïetentraditie dat wij in ere willen houden. De broodnodige energie kan dan immers besteed worden aan de eigenlijke onderwijstaak en niet aan een constante ‘bewijsdruk’. Als, in één of ander geval, deze werkwijze niet tot de beoogde resultaten zou leiden , kan ‘met liefde verbeterd worden’.
In moderne termen zou je hier van een bedrijfscultuur kunnen gewagen. Het mag dan ook niet verwonderen dat leerlingen en/of leerkrachten vreemd zouden opkijken als ze door een externe instantie zouden beoordeeld worden die deze essentiële vooronderstelling niet kent. Ze zouden dan tot een bedrijfscultuur gedwongen worden waarbij argwaan het uitgangspunt zou zijn, wat hen plots tot een overdadige en steriele bewijslast zou dwingen. Laten we hopen dat de voortschrijdende juridisering en de betuttelende inmenging van de onderwijsinstanties deze vrijheid in de nabije toekomst niet onmogelijk zullen maken.
De Geestelijke Oefeningen kennen maar één vooronderstelling: vertrouwen. Als deze wegvalt dreigt al de rest, waarop we in de komende nummers willen ingaan, op los zand te zijn gebouwd. Laten we ze koesteren.
Guy Dalcq
Lees meer thematische bijdragen over ignatiaanse pedagogiek.