Een interview met de voormalig Algemeen Overste van de Sociëteit van Jezus
Een interview met de voormalig Algemeen Overste van de Sociëteit van Jezus
Peter-Hans Kolvenbach sj arriveerde voor het eerst in Libanon op 1 oktober 1958 – de eerste tekenen van het conflict dat het land zo lang zou markeren waren al zichtbaar. Hij studeerde eerst theologie aan het seminarie voor de Oosterse Kerken in Beiroet, daarna vertrok hij in 1964 naar Frankrijk om Armeens en taalkunde te studeren en vervolgens naar de Verenigde Staten voor zijn derde jaar.
In 1968 kwam hij terug in Beiroet waar hij professor in algemene taalwetenschappen en klassiek Armeens werd aan het Instituut van Oosterse Talen. Ook werd hij directeur van het Filosofisch Instituut van de Université Saint-Joseph; hij woonde in het Armeens college Saint-Grégoire l’Illuminateur in Beiroet.
Vervolgens was hij provinciaal van de Jezuïeten in het Nabije Oosten van 1974 tot 1981; gedurende deze periode bezocht hij de Jezuïeten in Libanon, Egypte en Syrië. In januari werd hij benoemd tot rector van het Pauselijk Oosters Instituut in Rome en in 1983 benoemde de 33e Algemene Congregatie hem tot Algemeen Overste van de jezuïetenorde.
Aan het begin van de 35e Algemene Congregatie, in januari 2008, kreeg pater Kolvenbach toestemming om zich terug te trekken als Algemeen Overste; in maart 2008 keerde hij terug naar Libanon.
Hoewel de Algemeen Overste gekozen wordt voor het leven en niet voor een bepaalde duur, is het hem mogelijk om, na dit zorgvuldig overwogen te hebben, afstand te doen van deze verantwoordelijkheid. Dit kan uiteraard alleen om ernstige redenen en een Algemene Congregatie moet hiervoor toestemming geven – zo is het bijvoorbeeld gegaan met pater Pedro Arrupe in 1983. Weinig talrijk zijn de Algemene Oversten die langer dan twintig jaar leiding gegeven hebben aan de jezuïetenorde. Wanneer een mandaat buitengewoon lang duurde, ondersteunde een Algemeen Vicaris de ouder wordende Algemeen Overste. Op deze manier ging het bestuur van de Sociëteit door, niet alleen door een pater generaal die in leven gehouden werd, maar ook door iemand die energiek in staat was de leden van de Sociëteit te inspireren! De huidige regelgeving van de jezuïetenorde heeft de procedure vereenvoudigd.
Allereerst ben ik de Jezuïeten in het Nabije Oosten erg dankbaar dat ik na een afwezigheid van 25 jaar weer terug kon komen. De heilige Ignatius vraagt ons in de Constituties om in onze studies niets anders te zoeken dan de glorie van God en het geestelijk welzijn van hen die Hij aan ons toevertrouwt. Wetenschappelijk onderzoek en geestelijke begeleiding putten in feite uit de zelfde bron en worden gevoed door een zelfde apostolische betrokkenheid.
Eén van de redenen om terug te keren naar Beiroet was droevige feit dat na het overlijden van pater Sahak Kéchichian (in 2005) ik de enige overgeblevene was van de Armeense Missie, opgezet door de jezuïeten in de 17e eeuw. De Sociëteit van Jezus heeft ten dienst van de Armeniërs een uitgebreid onderwijsnetwerk van scholen en colleges ontwikkeld. Op 24 april 1915 lanceerde Talal Pacha een uitgebreid plan om de Armeniërs en masse uit te roeien dan wel te deporteren. De jezuïeten volgden de Armeniërs in hun ballingschap en hebben voor hen colleges geopend in Syrië en in Libanon. Op universitair niveau werd een leerstoel armenologie ingesteld aan de Université Saint-Joseph in Beiroet. Nog altijd beschikt de universiteit over een belangrijke collectie boeken en documentatie in de Oosterse Bibliotheek. De colleges en de leerstoel bestaan niet meer als gevolg van gebrek aan mankracht; van de Armeense Missie rest alleen nog deze belangrijke verzameling van publicaties en onderzoeksresultaten en die is aan mij toevertrouwd.
Een andere reden om terug te keren naar Libanon was het verzoek van pater Samir Khalil Samir om onderdirecteur te worden van het Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het Arabisch Christendom. Omdat het Arabisch te vaak gelijkgesteld wordt met de Islam, heeft pater Samir in 1991 dit centrum opgericht om de christelijke literatuur in het Arabisch onder de aandacht te brengen en te bestuderen en zó dit erfgoed tot zijn recht te laten komen. Georg Graf maakte een eerste inventarisatie van al deze literatuur in 1950, maar sindsdien heeft het onderzoek zich geïntensifieerd. Het centrum heeft mij als aandachtsgebied gegeven de bijdragen van Arabische jezuïeten – het gaat om ongeveer 200 jezuïeten sinds de 17e eeuw – aan de Arabische cultuur of aan de islamitisch-christelijk samenleving. Als alles goed gaat zullen we de eerste resultaten van dit onderzoek volgend jaar kunnen publiceren.
Toen ik in 1981 naar Rome geroepen werd, liet ik Libanon achter in een zeer gewelddadige situatie. Ook vandaag is de uitspraak van paus Johannes Paulus II in Libanon waarin hij aangeeft dat dit land méér is dan een staat: het is een boodschap, een land van uitwisseling tussen religies, kerken en volken. Ook is nog altijd van toepassing de opmerking van Gerard de Nerval uit 1851 toen hij de bergen van Libanon bezocht: “Een grote verscheidenheid van mensen, maar, helaas, ook te veel volken in de regio die er belang bij hebben voordeel te trekken uit hun onderlinge verdeeldheid.”
Ondanks de rust op dit moment, blijft men alert omdat er steeds aanwijzingen zijn dat het een evenwicht betreft dat kwetsbaar is en misschien zelfs onmogelijk. Zijne Zaligheid de patriarch van de Maronieten heeft het als volgt geformuleerd: het zou een verlies zijn voor het christendom en voor de islam als er geen christenen meer zouden leven in Libanon. Maar wij kunnen niet aan de christenen vragen in Libanon te blijven als zij er geen werk kunnen vinden, als zij niet kunnen deelnemen aan het bestuur en als, uiteindelijk, zelfs hun waardigheid niet gegarandeerd kan worden. Dit zijn enkele heel concrete redenen tot ongerustheid vandaag de dag.
Ik geloof van wel. Om de jezuïeten van het Nabije Oosten niet een last op de schouders te leggen, heb ik me medisch laten onderzoeken. De artsen in Rome hebben bevestigd dat er problemen zijn die het niet raadzaam maken de functie van Algemeen Overste te blijven uitoefenen, maar dat was het. Libanese artsen constateerden hartproblemen en hebben zo goed mogelijk de kransslagaders schoongemaakt. Zij hebben een aantal pillen voorgeschreven en me een dieet voorgesteld vanwege mijn suikerziekte – het medisch rapport van pater Kolvenbach!
Men verweet mijn voorganger pater Arrupe soms dat hij de Sociëteit van Jezus regeerde vanuit het vliegtuig dat hem in staat stelde alle twintigduizend jezuïeten in de hele wereld te ontmoeten. In werkelijkheid bracht hij, hoewel men die indruk niet had, het grootste deel van de dag door op zijn bidstoel en achter zijn bureau in Rome. Alleen al de lawine van duizenden brieven en berichten, als gevolg van het feit dat de Sociëteit min of meer als een “monarchie” functioneert, hield hem in het hoofdkantoor. Hij moest ook aanwezig zijn om de talrijke bezoekers te ontvangen en om de nauwe betrekkingen met het Vaticaan te onderhouden. Ongetwijfeld zijn de ontmoetingen met elke jezuïet persoonlijk en op zijn werkplek een bron van inspiratie en bemoediging. De vraag: op reis gaan of in Rome blijven? is onmogelijk te beantwoorden – dát probleem heb ik nu niet, hier in de Libanese hoofdstad!
De eerbiedwaardige Regel van de heilige Benedictus raadt de abt aan om vooral te luisteren naar wat de Heer ons zegt door de mond van de jongste monniken. Zonder twijfel heeft de Heilige Geest door deze jongeren, toekomstige priesters en broeders, te roepen ook aan hen te kennen gegeven wat Hij in onze tijd van de Sociëteit van Jezus verwacht.
Interview afgenomen door Louis Boisset sj