Levens veranderen door kansen te geven Jezuïet Johan Verschueren werkt het lopende schooljaar af als directeur van het Xaveriuscollege in Borgerhout, maar daarna gooit hij zich volop op zijn nieuwe uitdaging. Hij wordt vanaf 15 augustus de provinciaal van de Vlaamse en de Nederlandse jezuïetenprovincie. Voor het eerst krijgen die dezelfde provinciaal.
Jezuïet Johan Verschueren werkt het lopende schooljaar af als directeur van het Xaveriuscollege in Borgerhout, maar daarna gooit hij zich volop op zijn nieuwe uitdaging. Hij wordt vanaf 15 augustus de provinciaal van de Vlaamse en de Nederlandse jezuïetenprovincie. Voor het eerst krijgen die dezelfde provinciaal.
Onze media berichten meer over de oprukkende islam in de samenleving dan over het christelijke geloof. Niet verwonderlijk: de islam is nadrukkelijk aanwezig in het straatbeeld en onheilsprofeten prediken de ondergang van de kerk in Vlaanderen. Toch is Johan Verschueren hoopvol over beide: “Ik zie soms prachtige zaken ontluiken bij onze moslimjongeren” en “je kunt met weinig mensen in de kerk ook heel veel doen”.
Brussel-Noord of Borgerhout, voor hem maakt het niet veel verschil. De multiculturele buurt van Brussel wordt binnenkort zijn nieuwe werkstek, nadat hij in ‘Borgerokko’ gedurende de acht jaren op het Xaveriuscollege een erg goede band uitbouwde met verenigingen uit de wijk die zich voornamelijk richten naar de Marokkanen. “Integratie is in ons land helaas veel te laat adequaat aangepakt”, stelt Verschueren onomwonden. “Er is nu wel een inhaalbeweging bezig, maar de sociaaleconomische toestand maakt net die groep mensen weer zeer kwetsbaar. Ze geraken nog minder gemakkelijk aan een baan of komen in slecht betaalde jobs terecht. Daaruit vloeit in de wijken alleen maar grondige frustratie voort. Maar wanneer je erin slaagt die groep socio-economisch aan boord te houden, los je dat pijnpunt op.” Verschueren blijft optimistisch en laat, met een gerust gemoed, een sociaalpedagogisch stevig uitgebouwd project rond multiculturaliteit achter in het jezuïetencollege waar hij zes jaar lang directeur was.
“Een derde van onze instromers in het eerste jaar zijn jongeren met een cultureel andere herkomst dan de Vlaamse. De helft van die groep is van Marokkaanse origine. Vroeger kenden we bij die 30 à 35 procent een opvallend grotere uitval dan bij de autochtone jongeren. Als directeur ging ik de uitdaging aan de groep van kansarmen – want dat zijn ze – op te tillen naar een hoger niveau en ervoor te zorgen dat de uitval minder groot werd. We creëerden een voor iedereen toegankelijk zorgkader waardoor we in zes jaar tijd 10 procent meer jongeren aan boord konden houden. Naast de klassieke socio-emotionele omkadering en het remediëren van bijzonder leergedrag en leerachterstand, zijn er specifieke noden waar een meerderheid van kansarmen beroep op doet. Bovendien heeft die groep een andere culturele achtergrond. Zo werken we met onze GOK-uren (GOK staat voor gelijke onderwijskansen en die uren zijn extra uren die scholen ontvangen op basis van hun kansarmoedeprofiel, nvdr) aan een aangepast talenbeleid voor de allochtone jongeren.”
“Daarnaast stampten we een project van cultuurcoaching uit de grond: we hebben een cultuurcoach voor onze negenhonderd leerlingen. Dat is een leerkracht die specifiek aandacht heeft voor moeilijkheden of drempels die voortvloeien uit de grote kloof die er vaak is tussen de thuiscultuur van de leerling en de schoolcultuur. Ziet een leerkracht dat er iets hapert aan het gedrag van een leerling, dan meldt hij of zij dat aan de cultuurcoach. Deze gaat op zijn beurt in gesprek met de leerling in de hoop iets te kunnen veranderen aan de attitude en vooral ook aan de leerhouding. Want van thuis uit worden die jongeren vaak niet gestimuleerd om te studeren. De leercoach geeft ook vorming aan de leerkrachten zodat ze leessleutels krijgen om bepaald gedrag bij de jongeren juist te begrijpen en daar zo goed mogelijk op te reageren.”
“Met onze aanpak willen we zoveel mogelijk mensen met minder kansen een hoge gekwalificeerde vorming bieden zodat ze voor hun gemeenschappen ‘agents of change’ worden. Een soort middenklasse, zeg maar, die de eigen gemeenschap omhoog kan tillen. Het is te vroeg om na zes jaar het ‘succes’ van onze werking te meten, net zoals we ook nog niet veel kunnen zeggen over de impact van onze aanpak op de doorstroming van die jongeren naar het hoger onderwijs. Over enkele jaren heeft de school daar wellicht meer zicht op.”
“Een school kan wel multicultureel zijn in haar publiek, maar niet in haar onderwijsaanbod. Het aanbod moet helder zijn, daarom beschermen en bewaken we heel strak een aantal uitgetekende lijnen. Zo zijn onze moslimjongeren verplicht om aan de kerkdiensten deel te nemen. Je moet bij ons geen christen of katholiek zijn – als dat zo is, dan is dat mooi meegenomen – maar wel wordt elke leerling, christen, moslim of niet-gelovige, vanaf het eerste leerjaar geïnitieerd in het christelijke geloof. Iedereen neemt deel aan het hele pakket van katholieke vieringen en bezinningsmomenten en de leerling wordt geacht respect te hebben voor wat we aanbieden.”
“Voor een moslim is het belangrijk te weten wat er in een andere godsdienst gebeurt, wat bepaalde houdingen, handelingen en woorden betekenen. Uiteraard gaan die jongeren niet te communie, maar ze mogen wel mee naar voren komen en aan de persoon die communie deelt een hand geven of de vrede wensen. Verschillende moslimouders onderschrijven trouwens uitdrukkelijk onze aanpak en wensen dat hun kind leert wat het katholicisme inhoudt. Hoe meer divers een klas is in religieuze beleving, hoe sterker de interactie tussen de verschillende gezindten en hoe steviger de levensbeschouwelijke identiteitsontplooiing; dat is opvallend. Wees maar gerust dat dit niet tot een soort van conservatief fundamentalisme leidt. Wel zie je dat veel moslimjongeren, onder meer dankzij dat parcours, komen tot een soort westers model van hun beleving van de islam. Ze hertalen hun geloof naar de hedendaagse, westerse context. En in de meest diverse klassen van onze derde graad is een hedendaags reveil van een hertaald christendom onder de autochtone jongeren al even opvallend. Dit is onmiskenbaar het resultaat van de paradox van de diversiteit en dat vind ik zeer hoopvol. Mijn pleidooi bij collega’s is dan ook: zorg dat een christen een goede christen wordt en zorg dat een moslim een goede moslim wordt. Elkeen met respect voor de traditie van de ander.”
“Dat klopt wel, denk ik. Al speelt het tweede – niet weten hoe het moet – evenzeer mee als het eerste. Je moet als school gewoon durven. Hoe meer je identiteit verschillend is van de andere scholen, hoe succesvoller je bent. Ouders kiezen voor identiteit, want wat heeft een grijze school meer te bieden dan een andere? Onze identiteit situeert zich op het kwalitatieve niveau, levensbeschouwelijk en op vlak van diversiteit. Alsmaar meer autochtone ouders kiezen voor een goede context waarbinnen hun zoon of dochter kan leren omgaan met de diversiteit waar ze later in onze samenleving sowieso mee te maken krijgen. De groep ouders die het niet verantwoord vindt om hun kind naar een witte concentratieschool te sturen, wordt steeds groter. Dat vind ik een positieve evolutie.”
“Eigenlijk weten we nog niet goed waarover het juist gaat. Kijken we verder dan het ASO, dan zien we dat het onderwijs in Vlaanderen inderdaad met een groot probleem zit. 15 procent van de jongeren die zonder diploma uitstroomt, dat is onverantwoord. Hervormingen zijn dus absoluut noodzakelijk; de vraag is alleen: hoe pak je het aan? Ik vind de leerkrachten in het BSO de helden van vandaag. Wat zij dag in dag uit presteren is buitengewoon, want ze krijgen niet alleen te maken met grote leeftijdsverschillen binnen een klas, ze zitten bovendien ook vaak met jongeren met een negatief zelfbeeld. Daar heeft het ASO minder last van. Toch riskeert een hervorming dikwijls een bepaald segment te schaden, in dit geval de jongeren met een hogere intelligentie. Zoals het er nu uitziet, dreigt men het hele systeem te gaan downgraden, wat niet de bedoeling kan zijn. De cruciale vraag is: hoe kun je een scheefgegroeide situatie rechttrekken zonder de sterke groep te verliezen? De grootste tegenstanders van de hervorming zeggen dat die 15 procent jongeren zonder diploma niet het gevolg is van het huidige onderwijssysteem, maar wel van de in het verleden gevoerde migratiepolitiek. Maar nu mag het onderwijs dat pijnpunt wel oplossen.”
“De mooiste momenten liggen vaak in kleine dingen. Zoals die groep van 16 mama’s van kinderen uit de lagere school die me vroegen of ze op school een soort van inburgeringscursus mochten volgen. In tegenstelling tot wat sommige collega’s daarover dachten, vond ik dat een goed idee. We begonnen, met de medewerking van de stad Antwerpen, het Kaapproject – de moeders wilden de kaap ronden – en die mama’s volgden samen les bij ons op school. Aanvankelijk keken velen raar op naar die groep dames, van wie de helft gesluierd was, maar na verloop van tijd beschouwde iedereen hen als deel van de school. De dankbaarheid van de mama’s nadien was hartverwarmend, omdat dit project in hun leven en in dat van hun kinderen een verandering had teweeggebracht. Dat maakte mij dan weer diep gelukkig.”
“Hetzelfde gebeurde met een Marokkaanse jongeman met wie het op school altijd moeilijk liep en die uiteindelijk uit de boot viel. We hadden hem als JoJo’er (Jongeren voor Jongerenbaan, nvdr) op zijn 18de weer binnengehaald voor een job op onze school. Toen ik de eerste keer met die gast het leraarslokaal binnenkwam, vielen de monden open van verbazing en kon ik zo de gedachten bij sommige collega’s lezen: wat komt die hier doen? Vandaag is hij de schat van het korps en toen hij vernam dat ik wegging van school, kwam hij bij mij op het bureau met veel emotie zijn droefenis uitspreken. (stilte – ook Verschueren onderdrukt een traan) Als je ziet wat er ondanks alles mogelijk is met mensen, dan kan je alleen maar vaststellen: hier gebeurt het evangelie. Dan maakt het niet uit of dat bij een moslim of een christen is.”
“Het is zeker niet de bedoeling de twee provincies te fuseren. Beide blijven bestuurlijk gescheiden. Wel is mijn benoeming een krachtig signaal dat we moeten zoeken naar andere bestuurlijke wegen om het apostolaat voor een beperkte groep jezuïeten zo vruchtbaar mogelijk te laten zijn. We zijn maar een kleine groep in de Lage Landen, waarbij de meesten dan nog hoogbejaard. Na 1970 tellen we in beide provincies slechts een dertig nieuwe leden. De hamvraag is hoe we het apostolaat en de toekomst van de actieve groep jezuïeten kunnen optimaliseren. Als blijkt dat we daar best de structuren voor aanpassen, dan zij het zo. We groeien in elk geval naar platformen die geen rekening houden met grenzen, want het is niet vruchtbaar om als jonge jezuïet te willen behoren tot één enkele provincie. Nu al bestaat er een sterke samenwerking met Engeland, Ierland, Frankrijk en Wallonië. De toekomst van de jezuïeten ligt ongetwijfeld in Azië en de andere continenten. Toch zie ik dat je met heel weinig mensen veel kunt realiseren. Niet het numerieke is doorslaggevend, wel de dynamiek. Bij de jonge generatie – dat zijn de min-50’ers – zie ik een enorme vitaliteit en een grote evidentie om in een context van numerieke minderheid te functioneren.”
“Ze voelen zich daar prima bij, terwijl de oudere generatie het daar begrijpelijkerwijs soms veel moeilijker mee heeft. Hier en daar ontstaat ook een nauwe samenwerking van jezuïeten met een lekengemeenschap. Dat wijst op een kerk die haar toekomst veel meer zal vinden in mensen die elkaar ontmoeten dan in een territoriale werking.”
“De Vlaamse kerk kan niet veel dieper vallen en er groeit stilaan een voorzichtig reveil. Ik ben niet naïef, maar ook niet pessimistisch: uit die situatie kan iets nieuws groeien. Toch bevindt de wereldkerk zich helemaal niet in crisis. Het is net onze situatie in Noordwest-Europa die raar is en niet normaal: wij zijn maar een heel klein, particulier plekje op de wereldbol. In deze context voel ik mij volop deel van een overgangsgeneratie.”
“Ooit – en tot op vandaag – ben ik persoonlijk aangesproken door de levende Heer, door Jezus Christus, om met Hem in ‘Galilea’ rond te trekken en als het moet ook in ‘Jeruzalem’, om de Blijde Boodschap te verkondigen. Dat is een heel intiem gebeuren dat me blijvend gelukkig maakt en vreugde schenkt. Ondanks de veelheid aan religies, doen de vorm en de inhoud van het christelijke geloof er wel degelijk toe. Want dit geloof heeft een impact op mijn leven en is niet vrijblijvend. De ultieme toetssteen voor mij is de vraag of wat ik doe de mensen en het leven dient.”
Het lijkt wel of Johan Verschueren er al een hele carrière heeft opzitten, na een waaier aan jobs en engagementen. Hij studeerde plantkunde en filosofie, gaf twee jaar les, liep stage in Peru, studeerde daarna theologie, was vijf jaar studentenpastor in Leuven, woonde drie jaar in de jezuïetencommuniteit van Brugge, werd vervolgens voorzitter van de Universitaire Stichting Ontwikkelingssamenwerking (USOS) aan de UFSIA/UA en trok ten slotte naar het Xaveriuscollege in Borgerhout, eerst om er les te geven, nadien werd hij directeur. “Soms heb ik het gevoel dat ik al 80 jaar ben”, lacht hij. “Neen, niet fysiek, maar wel als ik kijk naar de vele kansen die ik tot nu toe kreeg. Een schat aan ongelooflijk rijke en diepgaande ervaringen draag ik mee, zoveel dat het werkelijk lijkt alsof ik al veel langer leef dan de halve eeuw die ik jong ben.”
Provinciaal van de Nederlandse en de Vlaamse jezuïetenprovincie is de nieuwe uitdaging die Verschueren vanaf 15 augustus te wachten staat, in opvolging van Jan Bentvelzen, provinciale overste van de Nederlandse jezuïeten sinds 2006, en van Fons Swinnen, provinciale overste van de Vlaamse jezuïeten sinds 2009. “Ik spring en zal zwemmen, dat lukt wel. Ik heb het altijd zo gedaan.” Maar eerst nog het directeurschap overdragen aan zijn opvolger. Die job heeft hij zes jaar lang met grote vreugde en voldoening uitgeoefend, binnen een niet evidente, want erg multiculturele context.
Hilde Ingels