Al leeft Johan Konings al jaren tussen de bevrijdingstheologen en de basisgemeenschappen in Brazilië, zijn denken blijft door en door Europees: rationeel, kritisch en gelovend in de vooruitgang. ‘Uiteindelijk verschillen Brazilië en Europa niet zoveel van elkaar, ze staan voor dezelfde kerkelijke en maatschappelijke uitdagingen’, vindt de jezuïet.
Al leeft Johan Konings al jaren tussen de bevrijdingstheologen en de basisgemeenschappen in Brazilië, zijn denken blijft door en door Europees: rationeel, kritisch en gelovend in de vooruitgang. ‘Uiteindelijk verschillen Brazilië en Europa niet zoveel van elkaar, ze staan voor dezelfde kerkelijke en maatschappelijke uitdagingen’, vindt de jezuïet.
De vijfde algemene bisschoppenconferentie van Latijns-Amerika (Celam) die in mei 2007 in het Braziliaanse Aparecida plaatsvond, riep op tot een nieuwe evangelisatiegolf. Om de groeiende invloed van de evangelicals, sekten en autoritaire politieke bewegingen te counteren, rekenen de bisschoppen meer dan ooit op leken.
Johan Konings, die als jezuïet al 35 jaar in Brazilië werkt, volgde van nabij het opstellen van het slotdocument van Celam V, het Documenta de Aparecida. “Waar de vorige bisschoppenconferenties in Medellín, Puebla of Santo Domingo focusten op één thema zoals de basisgemeenschappen of de inculturatie, brachten de bisschoppen nu al het goede van de laatste dertig jaar samen”, zegt Konings. “Alleen spijtig dat de eindredactie in Rome alles op een hoop gooide. De basisgemeenschappen en de nieuwe bewegingen worden in de eindversie niet meer apart behandeld, maar over dezelfde kam geschoren. Toch zijn ze verschillend. Waar de basisgemeenschappen in de dorpen en de favela’s vooral met hun eigen omgeving begaan zijn, werken nieuwe bewegingen internationaal, waardoor ze een bredere kijk op de wereldwijde uitdagingen hebben.”
Bij hun ontstaan na het Tweede Vaticaans Concilie waren de Braziliaanse basisgemeenschappen nauw verbonden met vooruitstrevende bisschoppen zoals de onlangs overleden kardinaal Aloísio Lorscheider. Daardoor verwijderden ze zich nooit van het kerkinstituut. “Dat het in andere landen wel eens anders liep, verklaart het Vaticaanse wantrouwen tegenover de basisgemeenschappen”, merkt Konings op, “maar dat rechtvaardigt hun moraliserende opmerkingen niet dat basisbewegingen zich te veel van de orthodoxie verwijderen. Catechismustaal en bevrijdingstheologie zijn nu eenmaal niet zomaar met elkaar te verzoenen. Moet de verkondiging vertrekken vanuit de kerkelijke leer of vanuit het evangelie?”
Voor Konings was het Concilie een kantelmoment in de kerkgeschiedenis. “Het piramidale kerkmodel moest wijken voor een organisch kerkbeeld en de kerk zocht toenadering tot de wereld. Waar Lumen Gentium het Godsvolk voorrang gaf, draaide het kerkelijke wetboek – dat ondertussen 25 jaar bestaat – de volgorde alweer om en behandelde eerst de clerus, dan de religieuzen en tot slot de leken.”
Toch is de jezuïet niet pessimistisch over de behoudsgezinde reacties die het ‘aggiornamento’ van het Concilie terugschroeven. “Vaticanum II ligt niet achter ons, maar voor ons. De rijkdom van dat Concilie moet nog doordringen. Het evangelische ideaal moet opnieuw met zijn twee benen op de wereld komen. Aansluiten bij de tijd doe je niet met nieuwe woorden, wel door terug te keren naar de bronnen van het geloof, door te zoeken naar de betekenis en de actuele waarde van je traditie.”
De verstedelijking en de globalisatie dagen de basisgemeenschappen en de bevrijdingstheologen uit hun blik te verruimen. Jongeren blijven niet meer in hun eigen dorp, maar trekken naar de steden en daar is het veel moeilijker gemeenschappen samen te houden. “Door die nieuwe uitdagingen moet de huidige generatie de bevrijdingstheologie herdenken. De overmoed is voorbij dat de bevrijdingstheologie het geneesmiddel voor alle kwalen is, maar zolang onderdrukking bestaat, is bevrijding – en dus ook bevrijdingstheologie – nodig”, bevestigt Konings met klem. “De uitdagingen zijn groot en de wereldvrede is broos. Al heeft de kerk geen vat op de wereld als geheel, haar kracht ligt in de kleine getuigenissen. Daarom is de evangelisatie zo belangrijk. Je moet werken met individuen die in het spoor van Jezus hun verantwoordelijkheid opnemen.”
Johan Konings doceert exegese van het Nieuwe Testament aan de jezuïetenfaculteit van Belo Horizonte in Brazilië. In het weekend helpt hij mee in de omliggende parochies, waar hij zijn inzichten voor een breder publiek tracht te vertalen. Dat doel heeft ook zijn boek, Wij christenen. Van verhaal tot belijdenis, dat eerst in het Portugees en het Spaans verscheen. Konings herwerkte het voor ons taalgebied, al blijft de kernvraag dezelfde in Brazilië of Europa: wat geloven wij christenen? Of beter: in wie geloven wij? Nog altijd zijn velen gedoopt en gevormd, ze kregen jarenlang godsdienstles, maar echt thuis in het geloof zijn ze niet. “Dat tekort aan initiatie is het genetische gebrek van het christendom”, merkt de jezuïet op. “De kerk maakte nooit ernstig werk van de catechese, en al zeker niet van de initiatie. Al te lang ging de kerk ervan uit dat iedereen kerkelijk was, waardoor initiatie en catechese tot een leerstellig en moreel onderricht werden gereduceerd. Pas nu de vanzelfsprekendheid van het geloof verdween, tracht de kerk de fout in haar DNA te herstellen door een achterstallige volwassenencatechese in te voeren. Maar hoe zullen we van katholieken christenen maken? Dat lukt niet door een leer en een moraal te verkondigen, wel door terug te keren naar de basiservaring van het evangelie.” In zijn eigen boek volgt Konings het pad van de eerste christenen. Hoe kwamen zij van een van mens tot mens doorverteld verhaal over Jezus tot hun bergverzettend geloof in Jezus? En hoe kunnen hedendaagse mensen datzelfde parcours afleggen? Als sociologische christenen opnieuw het Jezusverhaal ontdekken en zich eigen maken, bestaat de kans dat ook bij hen de belijdenis volgt.
Emmanuel Van Lierde