1647 - 1696
1647 – 1696
Joao werd op 1 maart 1647 geboren te Lissabon, Portugal. Zijn vader was gouverneur van Brazilië en zo behoorden zijn ouders tot de aristocratische kringen van Portugal. Op zijn zestiende trad hij in bij de jezuïeten. Als tienjarig kind was hij op voorspraak van Sint Franciscus Xaverius van een gevaarlijke ziekte genezen. Tijdens zijn studies raakte hij steeds meer geïnteresseerd in de heilige van zijn wonderbaarlijke genezing, de grote jezuïetenmissionaris Sint Franciscus Xaverius, en in 1668 schreef hij een brief aan Pater Generaal met het verzoek als missionaris naar India gezonden te worden. In 1673 werd hij priester gewijd.
In maart 1673 voer hij af en in september van datzelfde jaar arriveerde hij in de Portugese kolonie Goa aan de westkust van India. Daar maakte hij zijn theologiestudie af wat hij zo goed deed dat de paters hem daar graag als professor aan de opleiding wilden verbinden. Maar hij moet geantwoord hebben dat hij niet was gekomen “om te worden geëerd als wetenschapper, maar als martelaar”.
Pater de Britto werd gestationeerd in de missie van Madoera. Na verloop van tijd ontdekte hij dat de meeste hindoes die christen geworden waren, behoorden tot de laagste en meest verachte kaste. De Britto besefte dat, wilde het christendom meer vaste voet krijgen in de Indiase cultuur en maatschappij, het dan met name moest doordringen in de kringen van de hoogste kaste, de brahmanen. Voorts ontdekte hij dat de Pandara Suami, Indiase asceten, mogen omgaan met personen uit alle kasten. Hij besloot zich daarbij aan te sluiten: zo kleedde hij zich in een rood gewaad en droeg een tulband; hij at enkel een paar rijstkorrels per dag en gebruikte een matje als slaapplaats. In de rimboe richtte hij simpele bezinningshutten in, een soort kluizenaarscellen; daar konden belangstellenden terecht die met hem een gesprek wilden voeren. Al gauw was hij door de Pandara Suami geaccepteerd als een van hen, en begon hij zelfs bekeerlingen te maken. Maar daarmee wekte hij onder de hoogste kaste van de brahmanen grote jaloezie. Zij zochten hem uit de weg te ruimen. Inderdaad werd hij een jaar later, in 1686, tezamen met zijn katechisten door soldaten opgepakt en in zware ijzeren kettingen gevangen gezet. Na een maand van folteringen werden ze plotseling vrijgelaten.
Nu werd hem gevraagd terug te keren naar Portugal om daar verslag uit te brengen. Op 8 september 1687 meerde zijn boot af in de haven van Lissabon. Hij reisde langs alle colleges, opleidingshuizen en universiteiten van de jezuïeten, en probeerde de studenten enthousiast te maken voor het missiewerk in India. Eind 1690 was hij terug in Goa en hervatte zijn missiewerk.
Reeds vóór zijn vertrek in 1686 was hij door Rajah Ranganagadeven van het district Marava met de dood bedreigd als hij het waagde nog één voet op diens grondgebied te zetten. Maar de pater voelde zich evenzeer verantwoordelijk voor de Christenen van Marava. Hij bezocht ze inderdaad, waarbij hij zich met name ’s nachts verplaatste en in het geheim nieuwe gelovigen het doopsel toediende.
Zo verbleef Pater de Britto eens niet ver van de stad Muni, een vorstelijke residentie. De plaatselijke vorst Teriadeven toonde zich geïnteresseerd in het christelijk geloof. Een katechist gaf hem onderricht. Maar toen hij ernstig ziek werd, liet hij vragen of Pater de Britto hem wilde komen dopen. Om er zeker van te zijn dat de vorst het serieus meende stuurde pater De Britto eerst een andere katechist die hem daarover moest ondervragen. Deze trof de patiënt stervende aan, en samen zegden zij de Twaalf Artikelen van het Geloof op. Toen de katechist vervolgens een stukje uit de bijbel voorlas, knapte de vorst zienderogen op, en kort daarna was hij volkomen beter. De man schreef zijn wonderbaarlijke genezing toe aan zijn verlangen om christen te worden en nodigde Pater de Britto andermaal uit om hem te komen dopen. Toen deze op 6 januari 1693 bij hem arriveerde ontdekte hij dat de vorst er naar de gewoonte van dat land meerdere vrouwen op na hield. Hij maakte hem duidelijk dat hij met de eerste moest trouwen en de anderen naar huis terugsturen, anders kon er van een doopsel geen sprake zijn. De vorst gehoorzaamde en ontving het doopsel.
Nu wilde het geval dat een van de weggestuurde vrouwen een nicht was van Rajah Ranganagadeven van Marava. Deze zocht wraak voor de schande zijn nicht aangedaan. Op 8 januari zond hij er enkele soldaten op uit om Pater de Britto op te pakken en gevangen te zetten. Op 28 januari liet hij hem aan zich voorgeleiden. Hij bepaalde dat de pater gestraft moest worden met verbanning, gelet op het feit dat hij niet gehoorzaamd had aan zijn verbod om zijn grondgebied te betreden of bekeerlingen te maken. Hij stuurde hem dus naar Oriur. In een brief aan zijn broer, die vorst was van het betreffende district, gaf hij opdracht de gevangene de doodstraf toe te dienen.
Op 31 januari werd Pater de Britto inderdaad naar Oriur overgebracht. Tot 4 februari verbleef hij in de gevangenis. Tegen de avond werd hij naar een heuvel gebracht die uitkeek over de rivier. Het vonnis werd in het openbaar voorgelezen en Pater de Britto knielde neer om zijn martelaarschap te ondergaan. Na enige aarzeling deed de beul zijn werk.
Pater de Britto werd door paus Pius IX op 21 augustus 1853 zalig- en door paus Pius XII op 22 juni 1947 heilig verklaard.
Hij is patroon van Lissabon en van de jezuïeten in Portugal. Het is op zijn sterfdag dat de jezuïetenorde alle jezuïeten-missionarissen herdenkt die in Azië en Afrika hun leven gaven voor hun geloof.
Bekijk alle portretten