Jan Stuyt sj

Pastor

Jan Stuyt sj

Pastor

Pastor

Vroege jaren

Na drie verschillende middelbare scholen deed ik eindexamen in Zeist in 1968 en heb in leiden van 1968 tot 1973 rechten gestudeerd. Ik wist eigenlijk niet goed wat ik wilde studeren en met Nederlands Recht kon ik me er geen buil aan vallen. Het was zoals dat heette een veilige parkeerstudie. Gaandeweg realiseerde ik me dat dit het toch niet was. Ik zag mezelf niet de rest van mijn leven huwelijken ontbinden en contracten afsluiten. Na mijn afstuderen heb ik nog een jaar filosofie gedaan. Toen moest er geld verdiend worden. Daarom heb ik nog een tijdje les gegeven aan de Universiteit als wetenschappelijk medewerker ‘inleiding op de rechtswetenschap’.

Ik kwam toen samen met mijn goede vriend Paul van der Ven terecht in Woerden bij Pater Harry Schelbergen. Paul kwam net als ik vers uit de collegebanken. Het was een beetje een gevoel van thuiskomen voor jongens die niet goed wisten wat zij met hun leven wilden maar wel het gevoel hadden dat het iets met de kerk te maken zou hebben. Langzaamaan kwam het besef dat het geestelijk leven meer voor mij was. Ik heb toen een retraite gedaan en dat heeft me enorm geholpen. Retraite doen betekent alléén met het Nieuwe Testament in een kamer zitten, leren bidden en daar iets op het spoor komen. Met name de persoon van Christus en die liet me daarna niet meer los. Een van de factoren die bijgedragen heeft aan mijn keuze voor het priesterschap was een gesprek met de broer van mijn moeder die zei: “We zullen ook in de toekomst mensen nodig hebben die sacramenten bedienen”. Mijn ouders voelden al snel aan welke richting het op ging en ik ben blij dat ze me vanaf de eerste dag tot vandaag alle support hebben gegeven.

Jezuïeten

Of de keuze voor de jezuïeten een voor de hand liggende was, kan ik moeilijk zeggen. Ik kende de Orde een beetje van school en ook mijn vader was bij de Jezuïeten op school geweest. Met de Franciscanen, Dominicanen of andersdenkenden had ik weinig affiniteit. Ik heb niets met de uitdrukking: om Jezuïet te worden, moet je een ‘gouden kop’, een ‘gouden knop’ (van een wandelstok), een ´gouden kont´ of een ´gouden naam´ hebben. Dat zijn opmerkingen van buitenstaanders waarin de orde zich niet herkent. Jezuïeten benadrukken juist dat God zich laat vinden in het gewone leven. Onze stichter Ignatius zag het belang van ziekenbezoek en van contacten met armen, daklozen en wezen. Een ander kenmerk is dat de wereld waarin wij leven in beginsel goed is. Of dat nu typisch Jezuïtisch is, kun je je overigens afvragen. Ignatius was een visionair figuur. Zijn boekje Geestelijke Oefeningen wordt tot op de dag van vandaag gebruikt. Er zijn in de twintigste eeuw drie nieuwe Nederlandse vertalingen van verschenen. Het heeft naar mijn gevoel aan actualiteit nog niets ingeboet. Wanneer ik retraite geef, dan gaat dat boekje mee tezamen met mijn eigen schriftje met aantekeningen van wat ik zo geleerd heb over dit werk.

Het Ignatiushuis

Met het Ignatiushuis zijn we in 1984 gestart met vier paters. Op het eerste visitekaartje stond ‘Katholiek Centrum voor Geloofsverdieping’. Dat woordje ‘katholiek’ is al snel verdwenen. Toen we begonnen met het Ignatiushuis was dat niet zo gemakkelijk. We hadden de tijd niet mee, want het was een anti-paus tijdperk en met de parochies ging het niet briljant. De vanzelfsprekendheden van de jaren vijftig waren weggevallen, terwijl onze kerk niet echt een antwoord had op de mondigheid van de jaren zestig en de nasleep van het Vaticaans Concilie. In het Ignatiushuis wilden we leken vormen om meer taken op zich te kunnen nemen in de parochies, onder meer door meer over het geloof te communiceren. Zoals Godfried Bomans het zei: het geloof is doorgegeven als een prachtig ingepakt cadeau en we hebben dat lang ingepakt gelaten. Toen het pakje werd opengemaakt bleek er bij veel mensen niets meer in te zitten. Wij hebben in het Ignatiushuis kunnen praten over wat er dan wel in dat pakje had gezeten. Dat deden we niet vanuit de theorie, de dogmatiek of bijbelkennis, maar aansluitend bij wat de mensen zelf daarover meebrengen. En vervolgens, aansluitend op de verhalen van de cursusdeelnemers gaat het om verhelderen, en aangeven hoe het eigen levensverhaal kan worden gerijmd met het Bijbelverhaal. Dat is soms heel spannend omdat je niet van tevoren weet wat ze gaan vertellen. Maar mensen verschillen nu eenmaal in wat ze laten zien, en lijken op elkaar in wat ze in hun hart bewaren. Je komt dus meer dan eens uit bij dezelfde oerverhalen: de verloren zoon, het brandende braambos, de goede Samaritaan, de eucharistie.

Azië versus Krijtberg

In Azië was ik nodig. In Bangkok zeiden ze: je bent hier altijd welkom. Als je terug wil komen, Jan: kom maar! Dat is toch anders dan toen ik een jaar in een retraitehuis zat waar niemand naar me vroeg en waar ik alleen maar cursussen uitschreef in de hoop dat iemand daarop zou intekenen. Ik wist hoe nodig ik was in de kampen in Azië en daarom heb ik toen gevraagd om terug te gaan. Die jaren in de kampen in de Filippijnen en Maleisië waren zonder meer mijn beste jaren. Het gevoel van nodig zijn is natuurlijk voor iedereen goed. Wat mensen gelukkig stemt is dat je met inzet van al je krachten kan werken aan een zaak die de moeite waard is. Dat lukte me in de kampen en later gelukkig ook weer op de Krijtberg. Daar werd niet alleen een beroep gedaan op mijn priesterschap maar ook op mijn organisatievermogen, want het is lastig werken met Amsterdammers, die altijd heel bereidwillig zijn om actief mee te denken met degene die leiding geeft. Ik heb met de Jezuïeten op de Krijtberg overigens altijd opperbeste verhoudingen gehad. Het waren geen echte vriendschappen want het waren ook een beetje “oude heren” die mij met enig wantrouwen zagen binnenkomen. Gelukkig ontdooide dat heel snel. Maar toch, we hadden elkaar niet uitgekozen. Het zijn broeders die je naast je in de wieg aantreft. Vrienden kies je uit, maar broeders worden je ongevraagd gegeven.

De parochiegemeenschap was er natuurlijk al vóórdat ik kwam. Jezuïeten leven daar al vierhonderd jaar samen, maar het is niet onze kerk. Het is écht de kerk van de mensen. Er zijn parochianen die al veertig jaar in de Krijtberg komen. Ze komen zelfs uit Amstelveen of van nog verder weg. Er is een gevoel van “dit is onze kerk”. De koren hebben geen vakantie inde Krijtberg, die zingen alle zondagen door. Dat vind ik tekenend, daar wordt voor gezorgd. Zo ontstaat er een gemeenschap. Het is toch geweldig dat de koffieploeg iedere zondag weer de koffiekamer openstelt en ook voor een aantal daklozen zorgt.

Maar als die twee periodes naast elkaar worden gezet: de tijd met de bootvluchtelingen en de jaren in Amsterdam dan zou ik toch voor de tijd met de mensen uit Vietnam kiezen als mijn gelukkigste jaren. Daar kom je een heel ander slag mensen tegen. Ik werd daar aangesproken op nogal wat vaardigheden, waaronder talenkennis en inlevingsvermogen, alsmede het feit dat ik toegang had tot de buitenwereld. Gelukkig heb ik een robuuste gezondheid en kon ik goed tegen de warmte en het gepeperde eten. Een probleem is wel dat je daar altijd te gast bent. Het blijven Aziaten en er blijft een afstand bestaan tussen mijn cultuur en hun cultuur. Wij zijn gasten en zij zijn thuis. Waar ik verder nooit aan heb kunnen wennen in Azië was het lawaai. De mensen zijn heerlijk, het klimaat heerlijk, het eten heerlijk ook al at ik een jaar lang iedere dag kip met rijst, maar aan het lawaai ben ik nooit gewend: transistorradio’s, knetterende motoren, altijd die enorme herrie.

Genieten

Vakantie voor mij is de hele maand augustus in Amsterdam te zijn. Daar kijk ik nu al naar uit. Dat betekent tijd doorbrengen met vrienden. Het aardige van het vak van pastor is dat er door de aard van het werk nog wel eens vrienden bijkomen omdat je als pastor bij de mensen dicht aan huis komt. Het mooiste verjaardagscadeau dat ik ooit gehad heb is dat van een vriendin die zei: ‘ik geef een etentje en jij mag zes mensen uitnodigen’. Dat heeft toen één van de gasten nog eens herhaald dat jaar daarop. En dat jaar daarop weer. Dat is verrukkelijk. Dat is nou echt verwend worden. Ik ben nu eenmaal een ‘people’s person’. Één keer ben ik op vakantie gegaan in mijn eentje in een huisje. Daar werd ik dus ontzettend depressief van: helemaal niets voor mij. De beste vakantie heb ik gehad toen ik alleen op reis ging door Corsica. Als je met zijn tweeën gaat, zullen de mensen je niet zo gauw aanspreken. Als je alleen bent op bijvoorbeeld een camping of als je alleen op de fiets een dorp binnenrijdt en een half pondje kersen gaat kopen, dan gaan de mensen sneller een gesprek met je aan.

Geboorte, ziekenbezoek en uitvaart

Of ik voldoening beleef aan de sacramenten van het begin en het einde van het leven, dat hangt ervan af. Als het mensen zijn uit de eigen parochie en kennissenkring: ja. Maar het gebeurt natuurlijk heel vaak dat je geroepen wordt bij iemand die op dat moment stervende is in verpleeghuis St. Jacob of één van de vele kleine verzorgingshuizen in Amsterdam. Het kan zijn dat die persoon niet meer bij kennis is en dan moet je bedienen en met die familie wat afspreken. Dat is heel moeilijk. Daar voel ik me soms bijna een soort ‘tovenaar’ in plaats van een pastoor. In die rol voel ik mij ongelukkig. Maar er zijn ook mensen bij die nog bij volle kennis zijn en waar ik bij geroepen word en die zeggen: ‘pastoor het loopt af, ik heb nog een week of drie misschien’. En als je dan nog een paar gesprekken met de persoon zelf kunt hebben dan kan dat heel ontroerend zijn en dan mag je mensen nabij zijn op een manier die aan weinigen gegeven is. Dat is een privilege. Bij moeilijk ziekenbezoek hoef je niet zoveel te zeggen. Als je dat vier keer gedaan hebt dan merk je dat jij niet hoeft te praten. De zieke praat wel. Daar maak ik mij geen zorgen meer over. Sommige dingen zijn overigens zo moeilijk dat je het toch niet meer kunt bederven. Ik leerde dit in de gevangenis toen ik mijn pastorale stage deed in de Bijlmerbajes. ‘Erger dan dit kan het niet worden’ dacht ik dan vaak. Dat is tegelijk  ontnuchterend en bevrijdend.

Interreligieus denken

Ik interesseer me voor ‘crossborder’ denken als het om religie gaat. Het protestantisme komt vanzelf bij je binnen als je in Nederland woont. Mijn sabbatsjaar in 2003 heb ik expres gewijd aan andere godsdiensten omdat ik het gevoel had dat ik van andere godsdiensten te weinig afwist. Ik had tijdens mijn studie wel andere godsdiensten moeten bestuderen, maar dat was louter plicht en geen interesse, toen. Ik was een enthousiaste jonge discipel op weg naar het heilige priesterschap. Ik ben me pas na vijftien jaar praktijk met het onderwerp gaan bezig houden. In mijn huidige werk in Brussel verwachten ze dat de pater toch een beetje weet wat er bij de Islam leeft en verwacht men dat wij iets weten van andere godsdiensten. Van de week had ik een vergadering met een aantal christelijke vluchtelingenorganisaties in Brussel over integratie. Dan kijken ze naar mij als

het gaat over de rol van de georganiseerde godsdiensten. De overeenkomsten tussen Islam, protestantisme, Jodendom en Christendom moeten we niet onderschatten. Maar, zoals de grote rechtsgeleerde Paul Scholten kon opmerken in het eerste deel van de bekende Asserserie, “hetzelfde met andere woorden zeggen is wat anders zeggen”. Ik kijk met bewondering naar het geloof en de overgave van Moslims, zoals ik met bewondering kijk naar de daadwerkelijke naastenliefde, de charitas van de christenen en de onverwoestbare hoop van het Jodendom. Dat zijn toch steeds weer andere invalshoeken. Maar ook het protestantisme is echt anders dan het katholicisme. Wij hebben meer gevoel voor de kerk, ‘right or wrong, my church’, iets wat je in de Reformatie veel minder vindt.

Jesuit Refugee Service

Na ruim zeven jaren op de Krijtberg werd ik in 2004 gevraagd om coördinator te worden van het vluchtelingenwerk van de jezuïeten in Europa, met als standplaats Brussel. Het gaat enerzijds om mensen met elkaar te laten samenwerken, fundraising en communiceren. Dat gaat me wel makkelijk af. Daarnaast ligt de nadruk op Europese politiek, lobbyen, dossierkennis opbouwen, geduldig timen en coalities bouwen, en dat tweedeaspect vind ik heel moeilijk.

Wanneer je een migratiebeleid voert moet je ook de middelen hebben om dat beleid uit te voeren. Daarbij hoort ook gedwongen terugkeer en detentie. Wanneer je iemand zegt: ‘wij sturen u morgen terug naar Kameroen’, dan blijft natuurlijk niet iedereen wachten tot hij de volgende dag afgehaald wordt. De Fransen hebben een wettelijke maximum termijn van vijf weken voor detentie, maar in de praktijk van twee weken. Hier in Nederland kun je rustig zes maanden tot veertien maanden vast zitten en uiteindelijk niet uitgezet worden. Het is een heuse loterij wie er wordt vastgenomen en als je die mensen maar genoeg het leven zuur maakt en intimideert, denken ze dat dit een afschrikwekkend effect heeft waardoor andere mensen zeggen: ‘nou ik ga maar terug voordat dat mij ook overkomt’. Maar dat blijkt zo niet te werken. Gelukkig hebben we nog een rechterlijke macht die hier en daar een hekje zet. Maar daar is ook wat over te doen geweest. Lange tijd zeiden mensen: ‘We gaan maar niet in beroep want we krijgen toch een afwijzing’.

Mensen die in detentie worden genomen zijn vaak slechter af dan veroordeelden voor een strafbaar feit. Ik denk dat meer dan de helft van die mensen graag wil werken en eerlijk wil werken. Bij de regularisatie in Spanje zag men dat die mensen niets liever doen dan belasting betalen en sociale premies afdragen. En de gelukkigste man na de regularisatie in Spanje was de Minister van Financiën want die kreeg er opeens 600.000 belastingbetalers bij, die daarvóór allemaal zwart werkten. Er moeten veel meer mogelijkheden komen om legaal te migreren, ook voor laagopgeleiden. Deze kwestie is nu in de EU volop in de belangstelling, maar dat gaat steeds over hoogopgeleiden zoals IT-specialisten, operazangers of profvoetballers. Maar hoe zit het met de  laagopgeleiden? Daar denkt Europa te weinig over na.

We moeten in Nederland erkennen dat we een multiculturele samenleving zijn. Veel Nederlanders moeten daar enorm aan wennen. Ik moet daar ook aan wennen. Als ik in de tram zit vraag ik me wel eens af: ‘Ben ik nou de enige witte hier?’ Net als wanneer ik door Amsterdam Zuidoost loop. Het is nou eenmaal een gegeven. Maar een nieuwkomer zou van de andere kant kunnen zeggen: ‘We are here, because you were there’.

Preek

Ik bereid mijn preken altijd voor met plezier maar vond het soms ook echt een opgave. De voorbereiding ervan was eveneens belangrijk voor mijn eigen geestelijk leven. Je bereidt je extra goed voor wanneer je weet dat de komende zondag 150 mensen en koorleden ruim vóór negen uur op pad gaan om naar jou te komen luisteren. Je bent dit aan de mensen verplicht en profiteert er zelf het meeste van als je het goed doet. Je verdiept er immers ook je eigen geestelijk leven mee. Ik heb veel geleerd van één van mijn bijbelprofessoren. Hij vond dat je pas mag gaan kijken in de commentaren en ideeën van anderen als je je eigen voorbereidingswerk hebt gedaan. Als je begint met het lezen van de commentaren van anderen, dan belemmert dat je eigen creativiteit. Het “opwarmen” van een oude preek van een jaar tevoren is altijd een mislukking gebleken, dus dat doe ik niet meer. Iedere keer bereid ik de preek “vers” voor, ook omdat je zelf in de loop der tijd een ontwikkeling doormaakt.

In mijn preken wordt het woord God weinig gebruikt. Ik preek wel over Jezus Christus, dat is een bewuste keuze. Over de relatie met God is het sowieso lastig praten. Kuitert zei het zo: “Alle uitspraken over boven komen van beneden”. Dat zwijgen heeft ook te maken met het feit dat het moeilijk uit te leggen is aan mensen die niet eenzelfde ervaring hebben. Ik kan het wel delen met mijn neef die Benedictijn is of met een zuster die net is ingetreden en kan me goed voorstellen hoe die zich voelen. Dan heb je aan een half woord genoeg.

Ik hoop in mijn preken troost en uitdaging te bieden. Daar gaat het altijd om. Op de doordeweekse dagen komen er mensen naar de kerk die allemaal een zak ellende bij zich hebben dus dan doen we alleen maar troost. Maar op zondag doen we ook de uitdaging. De troost is dat die mensen zich leren realiseren dat zij deel uitmaken van een groter geheel, dat zij met hun getob en moeilijkheden niet alleen zijn. De uitdaging is om deze wereld voor elkaar leefbaar te maken.

Interview afgenomen door Gert-Jan van den Bergh in mei 2008

Bekijk alle portretten

Deel