Pastor
Pastor
Henk de Vilder S.J. spreekt over zijn tijd in Amsterdam. Als leraar in het Amsterdamse onderwijs, als studentenpastor in samenwerking met de studentenekklesia en als jarenlange assistent in de Bijlmer volgde hij het voorbeeld van de eerste jezuïeten: ‘Ergens op af stappen en iets doen!’ Op een prachtige lentedag, in een klein kamertje vol met boeken en met een prachtig uitzicht op Amsterdam spreekt hij:
“Na mijn vormingsjaren als jezuïet ben ik drie jaar leraar godsdienst geweest op een PABO in Maastricht, en was ik actief in het jeugdwerk. Dit waren de woelige jaren ’60, mede doordat het concilie net beëindigd was. Toch vonden mijn leerlingen godsdienst saai en interesse was dus ook ver te zoeken. Ikzelf ben geen leraar geworden om voor een klas kinderen te staan, die eigenlijk niet willen leren. Daarom wilde ik daarnaast toneelleraar worden. Ik moest dus weer studeren. Jezuïeten, zeker in de vroege jaren van de Sociëteit, waren veel aanwezig in theaters en op het toneel om de Boodschap van Jezus Christus te verkondigen. Maar ik wilde ook door toneel te leren op een andere manier in contact komen met de studenten. Via hun deur naar binnen en door de onze weer naar buiten. Ik hoopte, dat als ze misschien mijn toneellessen leuk vonden ze dan ook meer geïnteresseerd zouden zijn in mijn godsdienstlessen. Deze argumenten waren overtuigend genoeg voor de provinciaal om mij naar de toneelschool te laten gaan. Dat ging niet zonder slag of stoot. Het milieu in het katholieke Limburg van toen was dusdanig, dat ik niet de mogelijkheid had om toneel te studeren in Maastricht. Het zou te aanstootgevend zijn geweest wanneer ik als priester in Maastricht toneel zou gaan studeren, wat de studie waarschijnlijk negatief zou beïnvloeden. Een andere opleiding was in Amsterdam, maar zij hanteerden een toelatingsexamen. Gelukkig hoorde ik bij de 5 uit 82 die toegelaten werden. Daarmee kwam ik dus in Amsterdam te wonen.
Aan het eind van de jaren ’60 werd begonnen met een nieuwe wijk in Amsterdam, de Bijlmer. Een prachtige buurt, waar zeker in het begin veel blanke Amsterdammers woonden. Pas na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 kwam er een grote stroom immigranten de Bijlmer in. Dit was iets dat de wijk haar kleurrijke en diverse karakter gaf. De toenmalige bisschop van het bisdom Haarlem vroeg de Sociëteit om mensen, die daar het kerkelijk leven op gang konden brengen. Er werd een groep van vier jezuïeten aangewezen en zij vroegen mij om in de weekenden te assisteren. We bevonden ons in een unieke situatie. Het waren de jaren na het concilie en de weg naar de oecumene lag open. Er was nog niets, geen gebouw, geen gemeenschap, geen geld en van de bisschop kregen we ‘carte blanche’.
Enthousiast begonnen we met een oecumenisch project, immers de protestanten bevonden zich in hetzelfde schuitje in deze gloednieuwe wijk. We organiseerden vieringen met de ene week een eucharistieviering en de andere week een avondmaaldienst. We hadden geen gebouw, pas toen er gezelligheidscentra kwamen hadden ook wij een plek om samen te komen. Het kwam wel voor dat we een cafeetje huurden maar dat we eerst het bier van de vloer moesten opdweilen. Het hele concept oecumene was nieuw voor mij, ik kende dit niet vanuit het katholieke Maastricht. Dit gold voor meer mensen. Zeker niet iedereen kon zich in deze wijze van christen zijn vinden. Uiteindelijk bleek dit oecumenisch concept toch te hoog gegrepen. Mensen woonden al in een nieuwe wijk, of een nieuw land, om dan ook een andere (uiterlijke) vorm van godsdienst te hebben was te veel. Dus keerde ieder terug naar de eigen vorm van dienst. Opmerkelijk is dat deze diensten meer mensen trokken dan de oecumenische. Toch zijn beide kerken in de Bijlmer oecumenisch van aard. Helaas zijn ook bij de realisatie hiervan spanningen opgekomen. Met het opzetten van de kerk ‘de Graankorrel’ trokken de protestanten zich terug, omdat ze in het centrum van Amsterdam een kerk hadden verkocht en dus een miljoentje over hadden. Dit gaf en geeft goed de fragiliteit van oecumene weer. Uiteindelijk bleek hun project niet realiseerbaar en kwam de oecumenische kerk er wel. In een tijd als deze kunnen we niet buiten elkaar om.
Maar ik was daar slechts actief als assistent. Mijn voornaamste taak lag in het onderwijs. Na een korte periode aan het Aloysius college in Den Haag, kwam ik terecht op het St. Pius X-college in Amsterdam West. Ik gaf les aan een eerste generatie middelbareschool kinderen, met ouders die weinig tot geen onderwijs genoten hadden. Het bewonderenswaardige hiervan was dat ze wel openstonden voor nieuwe dingen. Zo kon ik hier toneel en godsdienst erg goed combineren, dat maakte het mogelijk dat ik als het ware ‘door hun deur naar binnen ging en door de onze eruit.’ Dit heb ik 25 jaar met plezier gedaan. Op dat moment ging onze ‘kroegtijger’ Jan van Kilsdonk met pensioen en ik werd gevraagd hem op te volgen als studentenpastor. Na twee maal geweigerd te hebben ging bij de derde keer de gelofte van gehoorzaamheid aan mijn geweten knagen, en heb ik de taak geaccepteerd. Maar ik deed het wel op mijn manier!
Studentenpastor
Ik had contact met de studentenekklesia – er werkten verschillende studiegenoten van me – en verschillende dominees. Oecumene is namelijk verfrissend en vernieuwend, het schept ruimte om op een andere manier naar geloof te kijken. Katholieke waarden die ik sinds mijn jeugd als vanzelfsprekend heb ervaren werden betwijfeld. Tegelijkertijd confronteerde ik ook anderen met mijn katholieke waarden. Ik was binnen het studentenpastoraat verbonden met andere christenen door gebedsdiensten, en bestond er geen angst om constant maar die stap vooruit proberen te zetten. Binnen het studentenpastoraat organiseerde ik samen met andere pastores, vooral activiteiten die een raakvlak hadden met en binnen een culturele en semigodsdienstige context. Zo probeerden wij studenten via een laag opstapje met Jezus Christus in contact te brengen. Via ‘hun deur naar binnen en via de onze eruit.’ Dit werkte goed en na verloop van tijd had ik een kerngroep met een draagvlak onder andere studenten, wat veel vitaliteit opleverde. Het aantal studenten dat cursussen volgde groeide. Het uitgangspunt van mijn werk zowel op school, als in het studentenpastoraat, als in de parochie van Zuid Oost (de Bijlmer) was – ook bij de Eerste Communievoorbereidingen – altijd Christus zichtbaar proberen te maken in hun eigen leven. Dus niet met verheven termen van de daken schreeuwen, maar de boodschap van Jezus Christus brengen in hun context. Daarbij staat de individualiteit van een persoon zeer centraal. Personen tot zichzelf brengen om ze zo de bevrijdende kracht van Jezus te doen ervaren. Simpel en concreet maar zonder vervromingen.
Tot slot: Ik heb een klein beeldje wat aansluit bij mijn manier van werken. Het is een beeld van een man die haast heeft, achter hem loopt een kind dat moeite heeft bij te blijven. Maar de man houdt zijn hand vast en zal niet loslaten. De man leert het kind als het ware lopen, en het kind hoeft niet bang te zijn dat de hand losgelaten wordt. Dat is wie God voor mij is.
Mark Logtenberg nsj
Met dank aan “Jezuïeten“
Bekijk alle portretten