'In geestelijke begeleiding let ik op of mensen wel vrijer worden'
‘In geestelijke begeleiding let ik op of mensen wel vrijer worden’
Gregory Brenninkmeijer wil priester zijn voor mensen die lijden en in de problemen zitten. ‘Het is de taak van religieuzen om te laten zien dat onze wereld niet door economen, accountants en boekhouders wordt geregeerd, maar door vergiffenis en liefde.’
Toen Gregory Brenninkmeijer vijfentwintig jaar jezuïet was, blikte hij in zijn preek terug op die periode. Hij noemde het een bevrijdingstocht. Nu hij vijftig jaar priester is, concludeert hij niet anders. ‘Ik word een steeds vrijer mens. En ik ben gelukkig. Als je mij vraagt hoe het met mij gaat, dan zeg ik: ik ben een gelukkig mens.’
Op de salontafel in zijn werkkamer aan het Singel in Amsterdam brandt een kaars, teken van de Heer in ons midden. Die gedachte probeert hij levend te houden, doorheen de dag. ‘Daarom heb ik in al mijn jassen ik een rozenkrans’, zegt hij. ‘Feitelijk loop ik heel wat weesgegroetjes te bidden, toch heb ik geen devotie tot de rozenkrans.’
Het bidt in ons
Nee, dit biddend door de stad lopen, is voor hem vooral een vorm van ademhalen. ‘Ignatius geeft novicen een heel precieze omschrijving van hoeveel, wanneer en hoelang zij moeten bidden. Maar hij gaat er ook van uit dat het gebed in de loop der jaren vlees en bloed wordt en wij die regels niet meer nodig hebben. Het bidt in ons. Wij zijn verbonden met God. Dat is geen kwestie van proberen, dat gebeurt gewoon. Als mijn handen op die kraaltjes stuiten en ik begin te bidden, dan is dat een beleving daarvan. Zonder dat ik er iets bij denk. Het is een manier om in de Goddelijke ruimte te zijn.’
Zestig jaar is Brenninkmeijer inmiddels jezuïet, de tachtig gepasseerd, maar van met pensioen gaan is nog geen sprake, hoewel hij het rustiger aan doet. ‘Dat is een van de grote zegeningen van ons leven: wij kennen geen pensioen. Wij hebben natuurlijk ook geen vrouw, kinderen of kleinkinderen om tijd voor vrij te maken. Geen geld ook om nog eens te gaan reizen. Ik ben blij dat ik nog de mis kan lezen en dat ik mensen kan bijstaan als geestelijk begeleider.’
Want dat laatste doet hij graag. Mensen komen met vragen als: ik wil God beter leren kennen; ik wil het religieuze in mijn leven verdiepen; ik zit in een crisis en wat ik geloof weet ik niet goed meer. ‘Er kwamen vroeger ook vaak ouders met een schuldgevoel: Wij willen het geloof overdragen aan onze kinderen, maar dat lukt niet.’
God omarmt jou
Wat Brenninkmeijer doet, is luisteren en als het even kan bemoedigen. ‘Ik kijk ook altijd naar aanknopingspunten in de Schrift, naar mogelijk herkenbare verhalen. Dan stel ik voor dat ze daar een tijdje over nadenken om te zien wat er gebeurt. Dat is de moeite waard, vooral als het over schuld gaat.’
Een verhaal dat daarvoor al jaren als een gids met hem op reis is, is dat van de verloren zoon en zijn barmhartige vader. Vooral vanwege het Godsbeeld dat Jezus daarin schetst. ‘Het natuurlijke Godsbeeld is er een van machteloos tegenover machtig, laag tegenover hoog, de schuldige tegenover de rechter. Maar zo is die vader niet. Wat is het wonderlijke van die vader? Die wacht alleen maar. Hij doet niets. Als die jongen zijn voorbereide biecht probeert uit te spreken, interesseert hem dat niet eens. Hij denkt alleen maar: mijn zoon is terug. Als ik tegenover iemand zit die vol is van schuldgevoelens, dan weet ik dat ik de plaats van die vader inneem. Ik hoef niet geïnteresseerd te zijn in wat de mensen allemaal vertellen. Wat ik zeg is dat God hen omarmt. De Vader oordeelt niet. Dan zie ik dat ze opgelucht en blij vertrekken. Dat is het evangelie. Zo simpel is het.’
Bevrijding, opdat je meer mens wordt
Hij vervult die rol graag. Waar Brenninkmeijer in geestelijk begeleidingsgesprekken ook altijd op let, is of mensen vrijer worden. ‘Bevrijding, niet alleen van een Godsbeeld maar ook van een idee van leven. De meeste mensen hebben heel wat om los te laten. De indruk dat je als mens veel dingen moet, ontstaat gemakkelijk. Dat begint al als je jong bent. Je moet beantwoorden aan de verwachtingen van je ouders, van je leraren en je denkt te moeten beantwoorden aan de verwachtingen van je leeftijdsgenoten. Je moet presteren, carrière maken, opvallen… Maar wat je echt ‘moet’ is daar op den duur van bevrijd worden. Omdat je dan meer mens, meer jezelf, wordt.’
Dat heeft Brenninkmeijer door eigen ervaring geleerd. De tijd waarin hij opgroeide noemt hij een ‘sterk directieve periode’ waarin het hele leven gericht was op ‘excelleren, buitengewoon goed zijn, vooruitkomen en dat volgens bepaalde verwachtingspatronen’. Een groot deel van zijn jeugd bracht hij door op het internaat van de jezuïeten, Katwijk de Breul. Hij had een goed verstand en werd ook geacht dat te hebben, maar op school kwam dat er niet uit. De jonge Brenninkmeijer bleek dyslectisch en bovendien maar te zien met één oog. ‘Volgens velen was ik een luie jongen die niet wilde leren. Maar in feite had ik grote moeite met lezen. Nu zou dat herkend worden, toen niet. Als je goede cijfers haalde, deed je goed je best en anders niet.’
Fijne jeugd, hinderlijk onderbroken door onderwijs
Iedere week kregen de jongens op het internaat een rapport: een cijfer voor gedrag, voor hoe zij het deden in de klas, voor studie en voor orde. ‘Daar komt een verwachtingspatroon bij kijken, dat is niet misselijk. En hoe bracht ik het ervan af, dat kun je raden… Dat heeft mijn jeugd dus behoorlijk verpest. Of laat ik het zo zeggen: ik heb een buitengewoon fijne jeugd gehad, maar hinderlijk onderbroken door onderwijs. Mijn overlevingsstrategie was aanpassen. Zorgen dat je hoofd niet boven het maaiveld uitsteekt en dat je op een goede manier in dat gestructureerde bestaan overleeft. Zo goed mogelijk voldoen aan de verwachtingen. Daar was ik heel goed in.’
Dat hij dat uiteindelijk allemaal een plek heeft kunnen geven en zich van die verwachtingen heeft bevrijd, dankt hij grotendeels aan de thuissituatie. ‘Mijn ouders waren home builders. Thuis was echt thuis. En ze waren gelovig.’ Iedere avond – als hij thuis was – knielden hij en zijn zeven broers en zussen rond het Heilig Hartbeeld om een rozenhoedje te bidden. ‘Dat hoorde tot het ritueel van het gezin. Niemand maakte er een kwestie van. Niet dat wij dat allemaal leuk vonden of graag deden, maar het was onderdeel van de warmte van thuis.’
Ik probeerde mij altijd aan te passen
Maar hoe warm een thuis ook is, het eerste waarvan wij ons moeten bevrijden is onze opvoeding. ‘Dat doe je in je puberteit. Hoewel mijn puberteit best stormachtig is verlopen, ben ik aan ‘me verzetten tegen’ en ‘eigen wegen gaan’ niet toegekomen. Ik probeerde mij altijd te zeer aan te passen.’ Toen hij zeventien was en hij voor de tweede keer bleef zitten op de middelbare school zei zijn vader: jij hebt daar nu lang genoeg gezeten, ga jij maar aan de slag bij C&A. ‘Dat was geen kwestie van vragen: wat zullen wij eens gaan doen? Nee, dan en dan kun je beginnen bij C&A in Groningen.’
C&A, het familiebedrijf van de Brenninkmeijers, waar zijn vader in het bestuur zat. Gregory begon onderaan de ladder, in de etalages. ‘Voordat ik kon doorstromen naar de directie, moest ik het bedrijf leren kennen. Maar mijn ambitie lag daar totaal niet.’ Er was iets anders aan het groeien in de jongeman. ‘Ik weet nog goed, het was op een koude, vroege winterochtend in Groningen, op weg naar de kerk. Ik ging dagelijks naar de mis. Ineens overviel een sterk gevoel mij: wij willen dat je bij ons komt. Het was een duidelijk áppel dat ik in de kerk moest komen werken.’
Het proces van bevrijding begint
Maar hij zou verplaatst worden naar de C&A-vestiging in Hamburg, voor de volgende stap in zijn carrière. ‘Toen heb ik voor het eerst in mijn leven een eigen keuze gemaakt: ik wil hier niet verder. Dat werd geaccepteerd. Daar begon een proces van bevrijding.
‘Maar’, zei zijn vader, ‘je gaat niet meteen intreden, dat is flauwekul. Straks wordt dat jezuïet-worden niets en dan heb ik mijn kans gehad je aan te bieden in de zaak. Eerst je school afmaken.’ Op 21-jarige leeftijd trad Brenninkmeijer in bij de jezuïeten, net zoals zijn broer Michael eerder had gedaan. ‘Toen ik door God bevestigd werd in mijn verlangen voor de kerk te werken, heb ik niet hoeven twijfelen waar ik zou intereden. Bij de jezuïeten. Daar heb ik nooit spijt van gehad. Ik ben gelukkig geworden in de Sociëteit van Jezus.’
Ik provinciaal?
Sterker nog, hij maakte een persoonlijke groei en ontdekte waar zijn talenten lagen. ‘Als ik preek en ik krijg terug: daar had ik wat aan, dan helpt mij dat. En zo krijg ik langs verschillende wegen bevestiging.’ Maar wat voor Brenninkmeijer pas echt ’n opsteker was is het feit, dat de generale overste hem in 1982 tot provinciaal benoemde. ‘Daar had ik geen moment aan gedacht en dat heb ik als een geweldige erkenning ervaren. Blijkbaar wordt mijn inbreng toch gewaardeerd. ‘
Hij heeft geen speciale studie gedaan en is geen groot lezer. ‘Laten we zeggen dat alles waar Jezuïeten over het algemeen heel goed in zijn, dat heb ik allemaal niet. Maar blijkbaar heb ik weer andere talenten die door mensen opgemerkt er gewaardeerd worden.’
Een van de mooie dingen aan de Sociëteit van Jezus, vindt hij dat de leden daarvan niet geroepen zijn om de missie van Jezus na te volgen in een specifieke situatie. ‘Nee, gaan waarheen dan ook. Een jezuïet is flexibel. ‘De zielen helpen’, is Ignatius’ uitdrukking. Dat is zo breed als het scala van de mensheid.’
Wat paus Franciscus kan
Brenninkmeijer leunt achterover in zijn stoel en kijkt uit het raam. Zijn ogen fonkelen dikwijls terwijl hij spreekt. Vooral als hij vertelt over de mensen die hij helpt en geholpen heeft op een weg van bevrijding. Maar er ligt ook iets treurigs in zijn stem. Een houding van zoeken, van niet goed weten hoe de toekomst voor deze missie in dienst van Jezus er precies uit kan zien. Hij wijst naar de overkant, naar het Spui waar hordes mensen passeren.
‘In onze kerk, de Krijtberg, komen veel mensen binnen, maar brengen wij een boodschap die hen aanspreekt? En zouden wij, als wij werkelijk een goede boodschap hebben, niet ook verstaanbaar moeten zijn voor de mensen die aan de overkant passeren? Onze paus kan dat. Die gaat niet naar grote landen als Argentinië of de Verenigde Staten, maar naar Columbia en Armenië. Naar uithoeken waar geen enkele regeringsleider belangstelling voor toont. En hij komt daar, in zijn Ford. Hij neemt de wereld serieus. Ik denk dat ik dat niet doe. Ik probeer het wel, maar de stappen die genomen moeten worden, zet ik zeer aarzelend. Goed, de paus heeft een bepaald charisma, niet iedereen kan zo zijn, maar toch.’
Ik wil God beter leren kennen
In de stilte van zijn gebed is Brenninkmeijer bezig met zulke vragen. Hoe kan ik, hoe kunnen wij de zielen helpen? Waar vinden wij ze en hoe vinden zij ons? ‘Vaak kloppen mensen pas aan als er ongelukken toeslaan in hun leven. Dat is niet erg. Ignatius moest ook eerst een kanonskogel door zijn been krijgen voordat hij tot inkeer kwam. Maar toch.’
Maar toch gebeurt het. Als mensen die de weg naar een priester, naar een jezuïet weten te vinden, dan wil Brenninkmeijer er voor ze zijn. ‘Het is nogal wat als iemand tegen je zegt: ik wil God beter leren kennen, kunt u mij daarbij helpen? Ik doe dat graag. Wat ik dan altijd voorstel is: kijk in je eigen hart en bij dat kijken zal ik je proberen te helpen. Want ik vermoed dat wanneer je in je hart kijkt, je voor vragen komt te staan, voor intuïties en gevoelens die het alledaagse, het hier en nu en het materiële overstijgen. Noem je dat God? Die vraag is niet direct interessant. Daarmee in contact komen, dat volhouden en je daardoor laten bepalen, dat is belangrijk.’
‘Maar’, zegt hij, ‘ik ga ook altijd een stapje verder. Kijk, mindfulness, om iets te noemen, is heel populair tegenwoordig. Het wordt zelfs toegepast in het bedrijfsleven. Maar het christelijke verhaal gaat wel een stapje verder. Dat draait om de ontmoeting met de vergevende Vader. Het is de taak van priesters, religieuzen, geestelijk begeleiders om te laten zien dat onze wereld niet door economen, accountants en boekhouders wordt geregeerd, maar door vergiffenis en liefde. Mindfulness brengt je uiteindelijk bij jezelf. En dat is zo rijk of zo arm als je zelf bent.’
Het beeld van zijn priesterschap
Echter, de stap die het evangelieverder zet, is volgens Brenninkmeijer wel een stap die onaantrekkelijk is in de ogen van veel mensen. Dat komt door slechte ervaringen met een ongeloofwaardig christelijk geloof. ‘Dat is een deel van het probleem. Mensen weten de weg naar de kerk niet meer te vinden omdat ze in die kerk altijd gehoord hebben wat ze allemaal moesten en waaraan ze moesten beantwoorden. De kerk oordeelde vaak. Terwijl het een plek van bevrijding zou moeten zijn. Want de vader oordeelt niet, zoals we zagen in dat verhaal over de verloren zoon. Die wacht. Op ons allemaal.’
En Brenninkmeijer wacht met hem, want ‘pas al zij er klaar voor zijn, kunnen we samen naar die vader toe. Ik heb thuis een foto van een kerkhof bij Maria Laach. Daar staat een kruisbeeld. Het is vervallen; het corpus een beetje mislukt, met een klein lijf en grote armen, uit vulkanisch gesteente gehouwen. Vlak ernaast staat een hek. Er groeit een roos doorheen, in volle bloei. Dat is mijn beeld. Zo wil ik priester zijn, zoals die roos. Voor mensen die lijden en in problemen zitten. Ik wil mensen troosten, hen brengen in de armen van de Heer.’
Rick Timmermans
Bekijk alle portretten