Oud-missionaris in Congo
Oud-missionaris in Congo
Bijna 20 jaar werkte ik in het binnenland van Congo, in Panzi, in de brousse, zeer rijke jaren van mijn jezuïetenleven. In een kleine communiteit, in een zekere deugddoende soberheid, sterk samenhorigheidsgevoel, dicht bij de mensen, samen voor een en hetzelfde project. Panzi is sinds lang een ‘cité’, centrum van het vroegere koloniale bestuur en administratie, en er is een ziekenhuis, bediend door Spaanse zusters. Maar afgelegen! Duizend kilometer van Kinshasa.
Maar om die 20 jaar werk goed te beduiden, wil ik eerst wat vertellen over Raf, (Pater Raf Van den Bossche sj (+2005)), die de inspirator was van onze manier van leven en werken. Hem zweefde een kerkbeeld voor ogen zoals beschreven in de Handelingen: “Eén van hart en ziel”. Hij meende in de Afrikaanse maatschappijstructuur, sterk collectief en groepssamen-horig, een natuurlijke aanleg te ontwaren voor de ideale Kerk. Een parochieraad met verregaande medeverantwoordelijkheid voor liturgie en kerkbestuur. Als hij te voet de dorpen bezocht, wilde hij de maaltijden nemen samen aan tafel met zijn bagagedragers en de catechist. Volkomen ongebruikelijk. Een blanke pater at apart. Zekere dag kwam hij in een dorp aan dat een van zijn bewoners in de ban had geslagen. Wat hij had uitgespookt was bijzaak. Hoe dan ook, hij was, zeiden de anderen, door een kwade geest bezeten en bijgevolg gevaarlijk. Raf kreeg het hele dorp aan het bidden, een monotoon indringend gezang. Na een lange nacht van gebed en zang, oordeelde de chef, in overleg met de pater, dat de kwade geest overwonnen was. Het dorp was opgelucht en ging in stoet de verloren zoon feestelijk inhalen, de chef voorop en naast hem natuurlijk Raf. Zo zijn er tientallen gevallen, waar iedereen van zegt: «Zoiets speelde alleen Raf klaar” (citaat uit het ‘In memoriam’). Dicht bij de mensen, dat zie je al aan de bouwstijl van ons huis: er is geen voordeur, al de kamers van paters of broeders geven rechtstreeks uit op de straat.
Wat deed ik in Panzi ? De eerste jaren was ik broussepater. Soms met de Landrover, soms te voet de dorpen bezoeken. Met een catechist, een kok, en soms dragers naar de dorpen gaan. Daar werden we graag ontvangen. Niet alleen om de zorg voor de catechumenen, voor de Eucharistieviering, voor het bezoek aan de school, maar het was ook een evenement in het dorp, er gebeurde iets buiten de gewone gang van zaken. ’s Avonds palaveren rond het vuur, met het dorpshoofd, de directeur van de lagere school en de onderwijzers. Soms met een glas palmwijn. Veel van dit gesprek ontsnapte me dikwijls, omdat het vlug ging en ik de taal wel minder beheerste. Ik was dan ook erg oplettend om voorbijvliegende satellieten aan de hemel te bespeuren. Ook bij een heldere nacht, zonder maneschijn, zijn het de sterren die nog eventjes de aarde echt verlichten, genoeg, om de terugweg naar onze hut te vinden.
Later bleef ik meer thuis, om les te geven in de lagere cyclus van middelbaar onderwijs. Als dienstdoend schoolhoofd viel ook de eerste jaren gans de organisatie op mijn schouders: les godsdienst, Franse taal. Mijn verdere bezigheden: het gewone onderhoud van het huis, het onderhoud van onze wagens, van de waterpomp, de verkoop van de meest noodzakelijke artikelen in het magazijn volgen, samen met de verkoper. De parochie had ook een kudde koeien. Om de veertien dagen de koewachters bezoeken en de veestapel nakijken, de koewachters aanmoedigen, jonge stiertjes castreren, zoutblokken aanbrengen, de maandelijkse wasbeurt om huidvlooien, die in de haren van de dieren nestelen, te doden.
Ik heb ook veel deugd gehad aan het meewerken van ons net van radioverbinding: onze phonie. En ik was er fier op als het gans geïnstalleerd was. Ik was even in Kinshasa voor tandverzorging. In onze procuur stonden er 16 dozen met de aangekochte apparaten, in kit-vorm, dwz in losse onderdelen: een doosje met de weerstanden, met de condensatoren, met de lampen enz. Broeder Michel had ze al uitgepakt om ze een beetje te laten drogen. Die kartons hadden te lang op de termac van de vlieghaven gestaan in de tropische regen. Mgr. Boeckaert stond er wat triestig naar te kijken en vroeg me of ik dat wilde behartigen. Samen met twee andere medebroeders, elke dag naar de BEC (Bureau de l’enseignement catholique) alles netjes afkrabben om de roest te verwijderen, solderen, volgens het Engelse boekje. Daarna die 16 apparaten testen en afstemmen, en dan kon ik gans het bisdom afreizen, telkens in een andere parochie het wonderlijk contact met Kin openleggen, en een eerste gesprek voeren met Pater Gallopin, die de procuur behartigde in Kinshasa. Nu konden we elke morgen nieuws uitwisselen, voelden we ons een beetje veiliger, hoorden we de stem van onze buren (dan ook weer 150 km verderop).
We kregen dan drie of vier maal in het jaar bezoek van de bisschop of van de regionale overste, bezoek dat aangekondigd werd langs onze phonie, een bezoek waar we echt naar uitkeken: we hoorden dan nieuws uit andere parochies, over onze medebroeders elders, over hun werk, nieuws uit de hoofdstad, nieuws uit de wereld. Het was altijd een aangenaam en boeiend gesprek. En ja… de eerste avond kon dat gesprek wel doorlopen tot heel laat in de nacht, bij het licht van een stallamp… en bij de fles die ze niet vergeten hadden mee te brengen in hun koffers; dat hielp zeker het gesprek gemakkelijk en vlottend te houden.
Eenmaal per week vierden we eucharistie bij de zusters. Daarna eenvoudig maaltijd met het samen bespreken van de gang van de parochie: de zuster dokter en chirurg volgde dezelfde richting als die van Raf: samenwerken met de Afrikanen; aanleren van de dringende en veel voorkomende operaties: aan gewone verplegers : keizersnede, breuk en klembreuken. Zo konden dringende en levensnoodzakelijke interventies gebeuren bij afwezigheid van de dokter.
Toen de zusters beslisten hun grote klooster te verlaten, en met z’n vijven naar een bescheiden huisje trokken, bestemd voor de Afrikaanse verplegers en hun familie, kwam dat grote klooster vrij om als vormingscentrum te dienen. De parochieraad gaf het de naam: Muphafu (in het Vlaams : onder de lindeboom), omdat de meeste dorpspalavers onder die boom gebeurden. Verschillende keren per jaar organiseerden we daar sessies voor de basis gemeenschappen: soms de leiders, soms de zangleiders, soms de catechisten soms de moeders om wat hygiëne en kinderverzorging te leren.
We waren steeds met drie op de post : Raf en ik waren er twintig jaar, dan enkele jaren samen met Toon Baert sj dan Toon Verwilghen sj, dan Marc Cortembos sj. Telkens een samenhangende communiteit, en uit de samenwerking met de catechisten en met sommige onderwijzers groeide een beginnende gelijkheid in vriendschap.
Veel hebben we er gekregen, aan gastvrijheid in dat vreemde land, aan vreugde. Zeker ook iets gegeven en getoond van de rijkdom van het leven van Jezus.
Op mijn tafel houd ik, als een fetisj, een klein houten beeldje, gekregen uit trouwe vriendenhanden teken van onuitwisbare, diepe en dankbare banden.
Frans Feyen sj