Jesuit Refugee Service
Jesuit Refugee Service
Eigenlijk is het niet evident om over vrede in gesloten centra te spreken, opent Renders: “Gesloten centra zijn in wezen plaatsen waar de staat een vorm van geweld organiseert en legitimeert. En dat genereert op hun beurt nieuw geweld.” JRS’ers leveren een bijdrage aan vrede door de mensen daar te begeleiden of hen gezelschap te bieden (‘accompagner’), door te dienen en door ze te verdedigen, individueel en als groep. Dat zijn meteen de kernwoorden van Jesuit Refugee Service (JRS). ‘Accompagner’ is in het Nederlands eigenlijk niet goed te vertalen, want het verliest bij vertaling die verwijzing naar ‘cum panis’, brood delen. Renders wijst erop dat je dat soms letterlijk kan interpreteren wanneer JRS’ers officieel mensen in de kampen bezoeken, maar in deze centra gaat het vooral om ontmoeten.
Renders onderkent een parallel met de Emmaüservaring: mensen ontmoeten elkaar, niet als begeleider en begeleide, maar als fundamenteel gelijken, ook al zijn ze in de praktijk bijzonder ongelijk. Ze vinden elkaar in hun menselijkheid en de opgesloten vluchteling kan zijn verhaal kwijt. Hij wordt echt beluisterd, niet verhoord of ondervraagd. Want te vaak spreken vluchtelingen “als een radio die opstaat zonder dat iemand luistert”, zoals iemand het uitdrukte. Heel vaak wellen tranen op en komt het gevoel van onrechtvaardigheid boven. Ze vragen zich af: “Waarom ik? Wat heb ik fout gedaan?” en “En wat met die duizenden andere sans-papiers?” Het is vaak confronterend voor de JRS-vertegenwoordiger: als tussenpersoon wordt hij of zij mee het slachtoffer van een stuk agressie. Dat geldt ook voor wie als vrijwilliger de vluchtelingen bezoekt. Dat zijn vriendschappelijke bezoeken, waarbij mensen uit het Brusselse vaak letterlijk op tocht moeten naar het verre Merksplas om ‘hun’ vluchteling op te zoeken. Voor Renders kan je dat ook spiritueel opvatten: zelf op weg gaan om de ander te ontmoeten. Maar die tocht en de ontmoeting bevestigen de ander in zijn bestaan: veel sans-papiers hebben het gevoel niet te bestaan. Bovendien helpen de bezoeken de agressie te ontladen. Ook op die manier wordt begeleiden een bijdrage aan vrede.
‘Dienen’, het tweede kernwoord, klinkt ignatiaans: “en todo amar y servir”, in alles liefhebben en dienen, is een jezuïtisch adagium, verklaart Renders. In de praktijk betekent dat diensten verlenen, zoals informeren over rechten en plichten, contacten onderhouden met advocaten – als die dat op prijs stellen, wat niet altijd zo is – en medische hulp van buitenaf vragen, vaak langs Médecins du Monde. Maar JRS’ers voelen zich geregeld machteloos: soms dreigt er uitwijzing of lukt het contact met de directie of de advocaat niet. Uiteindelijk probeert JRS de rechten en de waardigheid van de opgesloten vluchteling te verdedigen: ook dat is bijdragen aan vrede. Het kan gaan om een individu, dat ze door contacten verdedigen, maar ook over de toestand van de opgesloten vluchtelingen. Samen met andere verenigingen gaan ze bij parlementariërs en de minister pleiten voor veranderingen van de behandeling of voor aanpassing van de wetten. Vaak is dat op het eerste zicht minder vredestichtend, merkt Renders op, want als feiten worden bekritiseerd, voelen individuen of diensten zich geviseerd. Toch streeft JRS altijd naar respectvolle kritiek.
Maar de gesloten centra zelf zijn een vorm van geweld, herhaalt Renders. Met andere groepen eist JRS dat kinderen nooit opgesloten worden – wat nu deels lijkt te worden gerealiseerd – en evenmin asielaanvragers. Dat kan hoogstens na onderzoek van hun achtergrond en na voldoende afweging. JRS verzet zich niet tegen grenzen als ze geen muren zijn, besluit Renders.