Theoloog
Theoloog
De gerenommeerde theoloog en jezuïet Bernard Sesboüé kent de Bijbel en de christelijke traditie uitstekend. Hij heeft een uitgesproken voorkeur voor de kerkvaders en publiceerde vele boeken en artikels over alle domeinen van het geloof. De gewezen hoogleraar van het Centre Sèvres in Parijs zoekt als geen ander hij naar ‘de essentie van het christendom’.
Jammer genoeg werd amper één boek uit de vele publicaties van Bernard Sesboüé in het Nederlands vertaald. Ik geloof. Een uitnodiging voor de 21ste eeuw (Altiora/Kok, Averbode/Kampen, 2000) is een turf van meer dan zeshonderd pagina’s over het actuele verstaan van de geloofsbelijdenis. Met een intellectuele eerlijkheid tot op het bot gaat hij na hoe dat oeroude geloof ook vandaag mensen gelukkig kan maken. Ook zijn andere boeken zijn alle stevige werken over de grote geloofsthema’s.
Maar net omdat de man zulke lijvige boeken schreef, vreesden we dat hij geen korte antwoorden zou geven op onze vragen. Niets bleek minder waar toen we op een zonnige ochtend naar de communauteit in de Rue Monsieur trokken waar ooit ook de jezuïet Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955) woonde. Een gedenkplaat aan de gevel herinnert aan de paleontoloog die het christelijke geloof in overeenstemming wou brengen met de evolutieleer. Sesboüé wijst ons met genoegen op zijn intellectuele voorganger. Onze gastheer heeft onze vragen goed bestudeerd en geeft heldere, krachtige en tot onze verbazing korte antwoorden. Midden in ons vragenlijstje last hij een korte pauze in. “Genoeg gewerkt, nu eerst iets drinken en dan de tweede helft. Zo is het goed”, zegt de vitale tachtiger lachend. “Allons-y les enfants”, steekt hij daarna weer van wal.
“De essentie ligt in de openbaring dat God zich voor de mens interesseert. In alle religies zien we dat de mens God zoekt. In het christendom zien we dat God zich naar de mens keert. Dit betekent niet dat God in andere religies de mens niet zoekt, maar de joods-christelijke godsdienst is de enige die dat thematiseert. Het christendom onthult de stap van God naar de mens. Voor het christendom is het essentieel dat God bestaat, maar nog essentiëler dat de mens bestaat voor God. De moderniteit desinfecteert God: de mens zou zich niet meer interesseren voor God en God niet meer voor de mens. Dat kan niet volgens het christendom. De mens redt zichzelf niet door zijn werken, we worden gered door de genade van God die van ons houdt. Of zoals Johannes het zegt: ‘Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad’ (1 Johannes 4,10). God komt altijd eerst.”
“Het christendom kondigt over de verrijzenis twee zaken aan. De eerste is dat wij eeuwig als personen zullen leven. Dat personalisme is typisch christelijk. Bij oosterse religies gaat de mens uiteindelijk op in de kosmos of het nirwana waardoor hij zijn identiteit verliest. Het christendom daarentegen openbaart dat de mens als persoon eeuwig leeft voor God. Bij moord en geweld zie je dat de mens van geen tel is, terwijl het christendom ons leert dat elke mens onvervangbaar is en een groot respect verdient. Het tweede is de aankondiging van de verrijzenis van het lichaam.
De moeilijkheid is te zeggen met welk lichaam wij verrijzen. Paulus antwoordt daarop in de eerste Korintiërsbrief, hoofdstuk 15. Het gaat niet over het fysische, chemische of biologische behoud van onze organen, wel over het menselijke van het lichaam: de mens is een wezen van relatie. Wij hebben geen lichaam, wij zijn ons lichaam. In al onze kwetsbaarheid leven, handelen en spreken we daarmee en geven ons daarmee aan de ander. We zijn een sprekend en een liefhebbend lichaam. Dat is de plaats van de liefde en de creativiteit in de wereld. Als het christendom belooft dat het lichaam verrijst, betekent dit dat het kwetsbare lichaam wordt vervolmaakt. Het wordt opgenomen in de relatie van allen met allen, in de gemeenschap van de heiligen.”
“Jezus Christus is de Zoon van God om de unieke bemiddelaar tussen God en mensen te kunnen zijn. Die twee titels staan rechtstreeks in verband met elkaar. We hebben allen nood aan redding. Nu verstaan we dat niet goed meer, maar ik hertaal dat als: we zoeken allen het geluk, vooral geluk in de liefde. Maar dat vinden we niet uit eigen kracht en daarom is het nodig dat God naar ons komt. De bemiddeling van Christus is dubbel. Hij bevrijdt ons van onze zonden en Hij brengt ons in gemeenschap met God. Als bemiddelaar is hij geen tussenpersoon want die verschilt van wat hij overbrengt. De bemiddelaar verschilt niet van zijn boodschap. Dat kan maar omdat Hij echt de Zoon van God en werkelijk mens is. Daar ligt meteen het unieke: dat één iemand waarlijk God en waarlijk mens is zoals de kerk het traditioneel verwoordt en altijd heeft verdedigd.
De interreligieuze dialoog stelt de kerk nu voor een moeilijkheid. Zeggen aan andersgelovigen dat Christus de unieke bemiddelaar is, wordt aangezien als een ondraaglijke pretentie, een soort kolonialisme. Oosterlingen aanvaarden dat Jezus onze leider en redder is, maar ze vragen ons waarom wij niet aanvaarden dat zij door hun leiders zoals Boeddha worden gered. Die kwestie is het grootste doctrinaire knelpunt van deze eeuw. Voorheen streed de kerk voor de eenheid van Christus – dat hij waarlijk God en mens in één persoon was –, nu moet ze zijn uniciteit bevechten. Dat is de uitdaging waar we voor staan. De kerk kan geen afstand nemen van de uniciteit van Christus omdat die in de Schrift ligt verankerd, maar we moeten een nieuwe, nederige taal vinden die aantoont dat de uniciteit een universeel appel aan alle mensen is en niet de affirmatie van een superioriteit van de ene boven de andere.”
“Die uitdrukking kan twee betekenissen hebben. Zij kan wijzen op de pedagogie die Jezus gebruikte om zich te openbaren ofwel op de pedagogie die wij gebruiken om over Jezus te praten. Die tweede pedagogie put haar inspiratie bij de eerste. Jezus openbaarde zich aan zijn leerlingen als een mens, maar Hij was geen mens als de anderen. Hij had een mysterieuze identiteit en in het samenleven ontdekten de leerlingen dat Jezus van Nazareth meer was dan een mens. Zijn leven liep uit op het mysterie van het kruis – voor de leerlingen een groot schandaal. De verrijzenis bracht hun geloof in Hem tot stand. In het licht van de verrijzenis herlazen ze zijn levensloop en begrepen zo dat God in Jezus de mensen ontmoet. Hun aanvankelijke christologie van beneden zette zich om in een christologie van boven. Je ziet die twee sporen in de Schrift: aan de ene kant heb je Jezus die ten hemel stijgt en verheven wordt – de opstijgende christologie – en aan de andere kant het Woord dat vlees is geworden en uit de hemel neerdaalt – de afdalende christologie. Daarom moet je zeer aandachtig het getuigenis over Christus volgen. Zo kun je stap per stap begrijpen dat God van de mens houdt tot het einde toe.”
“De triniteit is paradoxaal omdat het christendom een monotheïsme wil blijven en tezelfdertijd stelt dat de ene God bestaat uit drie onderscheiden personen. De betekenis daarvan kunnen we zoeken in de Bijbel die zegt dat God liefde is. Als er maar één persoon is in God, dan kan er alleen zelfliefde zijn, een soort opperste egoïsme. Liefde veronderstelt een ander om lief te hebben. Er moet wederkerigheid zijn. God kon de mens niet scheppen als Hij in zichzelf niet al de ervaring van andersheid had. Het is omdat God trinitair is, dat Hij kan scheppen. Omdat de Vader liefde is voor de Zoon in de Geest, kan Hij ons beminnen en zijn Zoon zenden. Walter Kasper zei ooit dat ‘alleen de Drie-eenheid een antwoord op het atheïsme kan inhouden’. Alleen het mysterie van de Drie-eenheid toont ons hoe en waarom God zich in de mens interesseert, waarom Hij van de mens houdt en hem zoekt: uit liefde.”
“De moeilijkheid met de heilige Geest komt doordat de Geest in de Schrift geen gezicht heeft. In het Nieuwe Testament spreken de Vader en de Zoon, maar de Geest spreekt niet. Van de Zoon hebben we een beeld omdat Hij mens werd. En Jezus zei: ‘wie Mij ziet, ziet de Vader’. Van de heilige Geest hebben wij alleen materiële gezichten: de duif, de vurige tongen, het levende water, de wind. Openbaart de Schrift de Geest wel als een persoon of veeleer als een kracht van God? Typisch voor de Geest is dat hij geen vis-à-vis of een partner in het gebed is omdat Hij in ons woont zoals Paulus aangeeft: door de Geest kunnen we Abba, Vader of ‘Jezus is de Heer’ zeggen.
Dat betekent dat de Geest in onze diepste subjectiviteit aanwezig is. Hij is een metapersoon in ons. Hij woont in ons en maakt het mogelijk dat wij ons richten tot de Vader en de Zoon. Hij is ons goddelijk onderbewustzijn, maar overstijgt ons ook. In de eerste eeuwen waren er credo’s die het alleen over de Vader en de Zoon hadden. Er was geen behoefte om over de Geest te spreken omdat het de Geest zelf is die ons tot geloof en tot de belijdenis van dat geloof brengt.”
“Geloven is nooit gemakkelijk. Het is een daad van vertrouwen die vraagt zich te onthechten van zichzelf. Als het geloof nu moeilijk ligt, komt dat wellicht omdat een ontwikkelde mensheid vooral met zichzelf en zijn eigen vooruitgang bezig is en niet meer de elementaire noden voelt waarvoor onze voorouders zich tot God richtten. Waarom werd onze wereld zo onverschillig tegenover het geloof? De kerk kende altijd haar vervolgingen. Vandaag is onze ‘vervolging’ die van de onverschilligheid. Dat is een discrete vorm van vervolging. Het verlies van de relatie met God is volgens Karl Rahner een soort zelfmoord van de mensheid. We leven in een wereld waaruit de naam van God verdwijnt. Dat levert een humaniteit op die zelfs niet meer atheïstisch is, want ook het a-theïsme is een verhouding tot God. Die humaniteit verwordt tot een mierennest met de grootst mogelijke technische snufjes, maar zonder ziel. Daarom blijft het geloof ook in deze eeuw van kapitaal belang omdat het over de zin van het bestaan gaat. We moeten blijven getuigen van het geloof dat in ons leeft, van de zin. Het credo werd altijd geactualiseerd in functie van de vragen die mensen in hun tijd hebben. Ook nu moet het geloof incultureren. Die hertalingen blijven nodig, ook in culturen die lang vreemd bleven aan het christendom. Zo denk ik dat er een Chinees christendom nodig is.”
“Het oude adagium luidt: ‘Buiten de kerk geen heil’. Dat werd in moderne tijden een schandaal door de interpretatie van onverdraagzaamheid. Nochtans moet dat adagium niet temporeel of geografisch worden begrepen. ‘Buiten de kerk’ betekent ‘zonder de kerk’, zoals ook Jezus tot zijn leerlingen zei: ‘Buiten Mij kunt gij niets’. De kerk is onafscheidelijk van Jezus en staat in dienst van zijn unieke bemiddeling. Wat op een specifieke plaats en op een bepaalde tijd gebeurde – het optreden van Jezus Christus – werd een gebeuren met belang voor de hele geschiedenis en de hele wereld. De grote moeilijkheid is te denken hoe de kerk die universele dienst uitoefent voor al wie haar niet kent. Het Tweede Vaticaans Concilie erkende die moeilijkheid door te stellen dat alleen God het weet. De kerk speelt wel een rol voor andersdenkenden, maar hoe, dat is niet duidelijk. De kerk is een kleine rest in dienst van de menigte of een – beperkt – sacrament van heil voor allen. Allen worden gered omdat de kerk van Christus nog altijd bestaat.”
De Franse jezuïet Bernard Sesboüé (1929) gaat al zijn hele leven de uitdaging aan mensen uit te nodigen tot het christelijke geloof. Daarbij beweert hij zonder blikken of blozen dat dit geloof gelukkig maakt, ook in de 21ste eeuw. Alle grote thema’s van het christendom passeren de revue in zijn oeuvre waarin hij het geloof verstaanbaar en aanvaardbaar wil maken. Daarbij schuwt hij de debatten in het heetst van de strijd niet zoals blijkt uit zijn jongste pennenvrucht De Mgr Lefèbvre à Mgr Williamson. Anatomie d’un schisme. Dat alles maakt van de leerling van Karl Rahner een gerenommeerde en geëngageerde theoloog. Onder zijn grote werken staat een tweedelige studie over de christelijke heilsleer Jésus-Christ l’unique médiateur en hij had de leiding over de vierdelige Histoire des dogmes.
Sesboüé is inderdaad een dogmaticus. Die benaming roept dadelijk reserves op: is ‘dogmatisch’ geen synoniem voor ‘onkritisch’? Vandaag hebben we het liever over een ‘systematische theoloog’, al kleeft ook daaraan een postmoderne achterdocht: de systemen of ‘grote verhalen’ hebben hun tijd gehad en we moeten ons met fragmenten tevreden stellen. De jezuïet schaamt zich hoegenaamd niet een dogmaticus en een systematicus te zijn. Als geen ander kent de gewezen hoogleraar van het Centre Sèvres in Parijs de inzichten van de exegese, de kerkvaders, de kerkgeschiedenis en de theologie. Hij staat bekend als een klassieke, om niet te zeggen conservatieve denker, maar net in het actualiseren van de traditie weet hij de rijkdom van het geloof naar boven te halen. “Wie mij conservatief noemt, heeft mij niet goed gelezen. Volgens mij heeft de katholieke kerk de afspraak met de moderniteit gemist. Dat blijkt ook uit mijn reflectie over het ambt in de kerk”, verdedigt hij zich.
De jezuïet engageerde zich ook in de oecumene. In 1967 trad hij toe tot de Groupe des Dombes en bleef actief lid tot 2005. Al was dat een officieuze groepering, de kerkelijke overheden volgden nauwlettend de evoluties van hun oecumenische dialoog. Sesboüé ondersteunde ook in Franse en internationale commissies de officiële dialoog. Hij bundelde zijn inzichten daarover in het boek Pour une théologie oecuménique. Église et sacraments. Eucharistie et ministères. La Vierge Marie. “Het is onredelijk te denken dat breuken van vijfhonderd jaar oud in het Westen en duizend jaar oud in het Oosten worden opgelost in twee generaties. De oecumene staat nog in haar kinderschoenen. De dialoog en de bekering van de harten moeten met geduld worden voortgezet. Er zijn al belangrijke doctrinaire stappen gedaan, maar de gelovigen moeten in de praktijk bereid zijn te volgen. Aan de basis, en niet aan de top, mis ik soms de interesse voor de oecumene”, stelt Sesboüé.