Antoine Daniel sj

1601 – 1648

Antoine Daniel sj

Antoine Daniel werd op 27 mei 1601 in de Franse kustplaats Dieppe geboren. Op 1 oktober 1621 trad hij in bij de jezuïeten en begon zijn noviciaat in Rouen. Als jezuïetenstudent gaf hij les op het college van Rouen.

Antoine Daniel werd op 27 mei 1601 in de Franse kustplaats Dieppe geboren. Op 1 oktober 1621 trad hij in bij de jezuïeten en begon zijn noviciaat in Rouen. Als jezuïetenstudent gaf hij les op het college van Rouen.

Missionarissen hadden vanuit Canada een veelbelovende indianenjongen gestuurd om op het college zijn studies te doen; een Huron. Toen Antoine de verhalen van de jongen hoorde over demissionarissen die in Nieuw-Frankrijk (= nagenoeg het huidige Noord-Amerikaanse continent) probeerden de indianen tot Christus te brengen, begon er in hem een verlangen te groeien daaraan een bijdrage te mogen leveren.

Na zijn theologiestudie in Clermont-Ferrand, werd hij in 1631 priester gewijd en als leraar te werk gesteld op het college van de Franse stad Eu. Op dat moment verbleef daar Pater Jean de Brébeuf sj (+ 1649; feest 19 oktober); hij was juist over uit Canada, waar hij als missionaris tussen de Huron-indianen werkte…

Reeds in het voorjaar van 1632 maakte Pater Daniel tezamen met zijn medebroeder Pater Davost de oversteek over de Atlantische Oceaan. In 1633 arriveerden ze in de stad Québec. Daar troffen ze pater de Brébeuf die intussen ook weer was teruggekeerd. Van hem kregen ze les in de Huronentaal. Op 7 juli 1634 stapten Pater De Brébeuf en Pater Daniel in de kano’s die hen naar het gebied van de Huronen moesten brengen.

Het moet gezegd dat de indianen die hen begeleidden geen enthousiaste indruk maakten. Ze waren naar Trois-Rivières gekomen om daar hun bont te verhandelen. Maar het was hun aan te zien dat ze de gevolgen nog niet te boven waren van een epidemie die hun bevolking geteisterd had.

Pas veel later zou men beseffen dat het juist de Europeanen waren die hen besmetten met ziektekiemen, waartegen zij, Indianen, nog niet bestand waren en de Europeanen wel.

De Huronen waren alleen bereid hen mee te nemen, omdat de paters er zoveel geschenken tegenover zetten, maar van harte ging het niet. Op hun tocht het binnenland in raakten de beide kano’s steeds verder uit elkaar. Hoewel ze nog honderden kilometers van de plaats van bestemming verwijderd waren, legden de gidsen van Pater Daniel aan op Allumette-Eiland, zetten hun passagier met zijn bagage daar af en gingen er in allerijl vandoor. Gelukkig kwam juist het opperhoofd van de Beren-indianen langs. Hij name hem mee tot de eerste pleisterplaats Taendeuiata.

In 1635 begonnen de beide paters met hun eigenlijke missiearbeid. Ze nodigden kinderen bij zich in hun hut. Pater De Brébeuf gaf les, terwijl pater Daniel de kinderen gebedjes leerde met alle gebruiken en gebaren die daar bijhoorden. Hij kon goed met kinderen omgaan; ongetwijfeld kwam hem zijn onderwijservaring in Europa goed van pas. Hij zette de gebedjes op muziek en had een ongekend succes. Zozeer dat de jezuïeten besloten in Québec een centrale school te beginnen. Pater Daniel moest daar leiding aan geven. Ze hadden gehoopt dat er een aantal jongetjes vanuit hun Indianennederzetting mee zouden gaan. Twaalf werden er uitgekozen. Maar toen de dag van het vertrek eenmaal was aangebroken, stonden moeders en kinderen zo hartverscheurend te huilen dat er uiteindelijk maar drie meegingen. Het hele schooltje telde bij de opening slechts vijf leerlingen.

De onderneming mislukte en in de zomer van 1638 keerde Pater Daniel terug naar de Huronenmissie. Zijn plaats van bestemming was het dorp Ossosané. Daar bleef hij een jaar. Vervolgens werd hij in november 1639 overgeplaatst naar Cahiaugé. Bij aankomst bleek dat er een pokkenepidemie heerste, die zich nog steeds uitbreidde. Pater Daniel bezocht hut na hut en probeerde de zieken te helpen, bij te staan en te verzorgen. Maar stilaan voelde hij vijandschap ontstaan. In de dorpsraad kwam het hoge woord eruit. De inwoners van het indianendorp verdachten hem ervan de ziekte onder de mensen te hebben verspreid. In een heftig betoog probeerde Pater Daniel aan te tonen dat dit nooit waar kon zijn. De ziekte was immers al uitgebroken voor zijn komst. En bovendien, als hij de ziekte onder de mensen had willen brengen, zou hij dan zo zijn best hebben gedaan de zieken te verzorgen en te genezen? Dat was toch niet logisch? Bij een aantal won hij vertrouwen. Onder hen bevonden zich ook zijn eerste bekeerlingen; met Pasen het jaar daarop kon hij 140 nieuwe volgelingen van Christus dopen. Acht jaar verbleef Pater Daniel in Cahiaugé, en hij maakte er een bloeiende christengemeenschap van.

In 1647 werd hij overgeplaatst naar Teanaustayé in het merengebied op de huidige grens van Canada en de Verenigde Staten. Ook daar bracht hij er velen tot Christus. Maar intussen namen de spanningen toe tussen de Huronen en hun erfvijanden, de Irokezen. Ongelukkigerwijze lag Teanaustayé vrij dicht aan de route die de Irokezen altijd volgden. De laatste week van juni 1648 ging pater Antoine naar de centrale missiepost van Ste-Marie-parmi-les-Hurons om er zijn jaarlijkse retraite te doen. Op 2 juli was hij weer thuis. Maar twee dagen later klonk de angstkreet: “De Irokezen. Daar heb je de Irokezen!!” Vrouwen en kinderen maakten zich uit de voeten om een veilig heenkomen te zoeken. De mannen maakten zich op voor de strijd. Pater Daniel rende langs alle hutten om verzwakte en zieke mensen in alle haast te dopen. Hij geloofde immers dat je zonder doopsel verloren zou gaan. Hij riep zijn mensen toe: “Broeder, zuster, vandaag nog zullen we in de hemel zijn!”

De overmacht van de Irokezen was zo groot dat er geen beginnen aan was. De strijders vluchtten naar het kerkje, want dat was dan de beste plaats om dood te gaan, meenden ze. Pater Antoine voegde zich bij hen. Toen de Irokezen verschenen, ging hij moedig voor hen staan en verbood hen – als heidenen met bovendien moordzuchtige bedoelingen – deze heilige plaats te betreden. Een ogenblik stonden de Irokezen verbijsterd, niet wetend wat te doen. Toen daalde er een regen van pijlen op hem neer; een kogel werd hem door het hart geschoten. Hij stierf – aldus ooggetuigen – met de naam van Jezus op zijn lippen. De Irokezen maakten zich van zijn lijk meester, hakten het in stukken en verdeelden het onder elkaar. Zij geloofden dat zo de ziel van de overledene in jouw bloed werd opgenomen. Juist omdat pater Antoine zich zo dapper had opgesteld, hoopten zij zijn moed en onverschrokkenheid in zich op te kunnen nemen. Vervolgens verjoegen zij de Huronen uit het kerkje, staken het in brand en wierpen de resten van Pater Antoine’s lijk in de vlammen. Toen een paar medebroeders kwamen om zijn lijk te bergen, konden zij er geen spoor van terugvinden…

Hij werd tezamen met zeven andere Canadese jezuïetenmartelaren op 21 juni 1925 door paus Pius XI zalig, en op 29 juni 1930 heilig verklaard.

Bekijk alle portretten

Deel