1568 - 1591
1568 – 1591
Op 21 juni viert de Kerk de heilige Aloysius van Gonzaga sj.
Aloysius stamde uit het Italiaanse adellijke geslacht der Gonzaga’s. Hij werd geboren in 1568, in het kasteel van Castigilioni. Hij kreeg zijn opleiding aan het hof van de De’ Medicis. Voor ons roept dat de oogverblindende rijkdom en schoonheid op van de kunst uit de 16e eeuw. Maar reeds als tienjarig jongetje keek Aloysius dwars door de mooie aankleding en rijke façades heen. Hij walgde van het gekonkel en geroddel, de vleierijen en pluimstrijkerijen. Hij had een haarfijn gevoel voor de opgeschroefde onechtheid; wel ridderlijk opkomen voor Christus en zijn kerk, en het intussen houden met een of meerdere maîtresses. Als hij het onveilige wereldje wilde ontvluchten, trok hij zich terug in de enige plek die veilig was, de kapel. In zijn persoonlijk gebed beloofde hij nooit en te nimmer mee te doen met dat holle vertoon. Door toedoen van kardinaal Carolus Borromeus deed Aloysius op zijn twaalfde zijn Eerste Heilige Communie.
Zo jong als hij was, nam hij zich voor het leven te leiden van een kloosterling, van gebed, vasten en boetepraktijken. Hij verhuisde naar het Spaanse hof in Madrid. Zijn biechtvader daar was een pater jezuïet. Dat wou hij ook.Maar zijn vader was mordicus tegen en stuurde hem in gezelschap van zijn jongere broer Rudolf langs de Italiaanse hoven in de hoop dat die bevlieging wel zou overgaan. Maar daar zag de jongen alleen maar meer van hetzelfde. Uiteindelijk gaf vader met tegenzin toestemming. Zo trad Aloysius in bij de jezuïeten te Rome op 25 november 1585, zeventien jaar oud.
Zijn geestelijk leidsman leerde hem zich te matigen in de strenge religieuze praktijken waaraan hij in de afgelopen jaren zo gewend was geraakt. De jonge novice zei van zichzelf: “Ik ben een stuk kronkelig metaal en ben ingetreden om gladgeschaafd te worden.” Vanaf nu leidde hij het leven van elke jezuïet in het begin van zijn opleiding: hij legde na afloop van het tweejarige noviciaat de drie religieuze geloften af, studeerde filosofie en deed zijn examens. In 1589 werd hij naar zijn ouderlijk huis teruggestuurd om een ruzie bij te leggen tussen zijn vader en zijn broer Rudolf. Daar had hij een flinke tijd voor nodig en pas in mei 1590 keerde hij naar Rome terug.
In 1591 werd Italië getroffen door de pest. Aloysius ging uit bedelen om aalmoezen in te zamelen. Stuitte hij op straat op een stervende patiënt, dan droeg hij hem in zijn armen naar een hospitaaltje, waste de zieke, gaf hem te eten en deed alles wat nodig was. Zijn overste werd ongerust. Er waren al genoeg jonge jezuïeten in opleiding het slachtoffer geworden van hun heldhaftigheid; ze raakten zelf besmet en stierven meestal niet lang daarna. Aloysius mocht alleen naar het hospitaaltje gaan van Maria van Altijddurende Bijstand. Daar werden geen pestlijders of andere besmettelijke patiënten heengebracht. Aloysius gehoorzaamde. Maar de eerste de beste patiënt die hij er verzorgde, bleek achteraf wel degelijk besmet te zijn. Uiteindelijk bezweek hij aan de gevolgen ervan op 21 juni 1591, drieëntwintig jaar oud.
Op 19 oktober 1605 werd hij door paus Paulus v zalig verklaard. Paus Benedictus xiii verklaarde hem heilig op 31 december 1726 tegelijk met Stanislas Kostka, die in 1568 op achttienjarige leeftijd was gestorven.
Hij is patroon van Mantua; van de (studerende) jeugd; zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen oogziekten en de pest; hij is ook patroon van de beroepskeuze. Omdat hij zo zuiver aanvoelde wat echt was en wat niet, zou je hem ook de patroon van de onderscheiding der geesten kunnen noemen.