In de reeks ignatiaanse pedagogie: wat is troost?
In de reeks ignatiaanse pedagogie: wat is troost?
In zijn uiteenzetting over gevoelens maakt Ignatius een onderscheid tussen troosteloosheid en troost of vertroosting. De vertroosting definieert hij als volgt:
Ik spreek van vertroosting wanneer er in de ziel een innerlijke beweging wordt veroorzaakt waardoor zij gaat ontvlammen in liefde voor haar Schepper en Heer. En vervolgens, wanneer zij niets wat op het aardoppervlak geschapen is op zichzelf kan liefhebben, maar alleen met het oog op de Schepper van dat alles.
Eveneens wanneer zij tranen stort die haar tot liefde voor haar Heer bewegen, of het nu is van smart over haar zonden of over het lijden van Christus onze Heer of over andere zaken die in zijn dienst en lof op de juiste manier geordend zijn.
Tenslotte noem ik vertroosting elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap die een oproep en aantrekking inhoudt tot het hemelse en het eigen heil van de ziel en haar aldus rust en vrede geeft in haar Schepper en Heer.’ (G.O. 316)
Hoewel de taal van de Geestelijke Oefeningen vreemd kan overkomen bij de hedendaagse lezer, gaven we er zoals steeds de voorkeur aan om Ignatius zelf aan het woord te laten bij deze definitie. We geloven dat het een interessante oefening kan zijn om onze eigen, misschien nog impliciete, ‘definitie’ van vertroosting naast deze van Ignatius te leggen. Waar liggen de verschillen en waar gaat het daarbij eerder om een verschil in woordenschat dan wel om een grondiger verschil in mensbeeld en cultuur? Het lijkt ons een nuttige persoonlijke oefening om deze vergelijking rustig te maken en zonder voorbarige conclusies. In deze bijdrage beperken we ons echter tot een korte bespreking van het uitgangspunt van Ignatius met een drietal opmerkingen bij wijze van commentaar.
Vooreerst valt op hoe Ignatius zoals steeds focust op de innerlijke bewegingen: hij is ervan overtuigd geraakt dat troosteloosheid of vertroosting uiteindelijk door ons eigen doen en laten en door Gods genade worden veroorzaakt en niet louter door gebeurtenissen van buitenaf. Het is belangrijk om dit inzicht van Ignatius behoedzaam te overwegen omdat we in hoge mate geneigd zijn om net het omgekeerde te denken: geluk of ongeluk als resultaat van een toevalstreffer of een tegenslag, van succes of noodlot. Om op dit radicaal andere perspectief concreet in te gaan is ongetwijfeld een dagelijks ‘moment’ van stilte en bezinning nodig. Laten we niet vergeten dat in de Geestelijke Oefeningen een gerijpte spirituele persoonlijkheid aan het woord is die een groot deel van zijn leven wijdde aan reflectie en gebed. Als we Ignatius’ definities van troosteloosheid en troost willen doorgronden, is op zijn minst een aanzet voor een innerlijke bevraging van onze levenshouding nodig. Zolang we bij ons streven naar geluk uitsluitend overgeleverd blijven aan uiterlijke factoren zal de ‘onderscheiding der geesten’ in het beste geval een abstracte en theoretische bezigheid blijven die op ons concrete leven weinig invloed zal hebben.
Vervolgens merken we in deze definitie de typische ‘decentratie’ op die eigen is aan de christelijke spiritualiteit: vertroosting volgt uit decentratie vanuit onszelf naar onze ‘Schepper en Heer’. Dit betekent dat we de vraag stellen: ‘Wat wil God?’ in plaats van de vraag die ons natuurlijk egoïsme ons influistert: ‘Wat wil ik?’ Deze omgekeerde zelfbevraging is voor de spiritualiteit van Ignatius van groot belang.
Vertroosting is ten slotte een aantrekkingskracht die tot blijdschap leidt. Het is een signaal dat de ‘goede geest’ in ons werkzaam is; we doen er goed aan om dit signaal op te vangen en ernaar te handelen. Vertroosting is net als troosteloosheid een richtingsaanwijzer:
Het is eigen aan de goede geest moed, kracht, vertroostingen, tranen, ingevingen en rust te geven, en aldus alles te vergemakkelijken en alle hindernissen weg te nemen opdat men verder kan gaan met het goede te doen.’ (G.O. 315b)
Uit deze korte toelichting blijkt nog maar eens de verstrengeling van ons handelen en onze gevoelens. Vertroosting is een weldadige aansporing om verder ‘het goede te doen’. Vertroosting is voor Ignatius geen doel op zich, maar een welgekomen aansporing om te mikken op een hoger doel.
Net zoals Ignatius de raad geeft om in tijden van troosteloosheid ons niet te laten ontmoedigen en geen overhaaste beslissingen te nemen, zo geeft hij ons ook raad in tijden van vertroosting.
De belangrijkste raadgeving is een waarschuwing tegen eigendunk en euforie: Wie in vertroosting is moet bedenken hoe hij zich zal gedragen in de troosteloosheid die later zal komen en nieuwe kracht opdoen voor die tijd.’ (G.O. 323) ‘Wie vertroost wordt moet ervoor zorgen zich zo nederig en deemoedig mogelijk te maken en te bedenken hoe weinig waard hij is in de tijd van troosteloosheid zonder die genade of vertroosting. (G.O. 324a)
Vertroosting heeft een eigen dynamiek en we dienen in tijden van vertroosting even opmerkzaam te blijven als in de tijden van troosteloosheid. Ongemerkt kunnen we als het goed gaat immers verleid worden tot zelfoverschatting en uiterlijke of innerlijke zelfverheerlijking. Wanneer we ons in tijden van vertroosting gaan vermeien in zelfgenoegzaamheid, via gesprekken met anderen of via zelfgerichte dagdromen, slaat de vertroosting gaandeweg om in haar tegendeel. Ignatius is hiervan een goede observator. De succesmomenten die we bijvoorbeeld als leerkracht kennen bij een les of tijdens een uitstap kunnen heel snel omslaan in een ogenschijnlijk moeilijk te verklaren moedeloosheid en energieverlies. De oorzaak van deze opvallende en voor velen van ons herkenbare gevoelsomslag kan onder meer gevonden worden in de manier waarop we met de vertroostingervaring zijn omgegaan.
De belangrijkste ‘beslissing’ in tijden van vertroosting is dan ook de dankbaarheid en de nederigheid, m.a.w. het doorleefde besef dat niet wijzelf ‘scheppers van alle goeds’ zijn. Zonder die nederigheid kwijnt de blijdschap snel weg en vormt er zich een voedingsbodem voor een nieuwe troosteloosheid. Net zomin als de vertroosting door ons eigenhandig kan geproduceerd worden, kan ze ook niet op eigen kracht worden vastgehouden; ze ontglipt ons als droog zand uit een gesloten vuist. Vertroosting ‘valt ons te beurt’: ze blijft een cadeau dat ons geschonken wordt.
Ignatius maakt in de Geestelijke Oefeningen een onderscheid tussen fundamentele opmerkingen over het sleutelbegrip ‘vertroosting’, die hij voor de eerste week van de retraitemaand voorbehoudt, en belangrijke bijkomende opmerkingen die hij voor de tweede week voorbehoudt. Getrouw aan deze indeling hebben we ons in dit nummer tot de fundamentele opmerkingen beperkt. In het volgend nummer willen we onze aandacht op enkele belangrijke bijkomende opmerkingen richten.
Guy Dalcq
Lees verder over ignatiaanse pedagogiek: