Peter Claver sj

1580 – 1654

Peter Claver sj

De slaaf die de oude Peter Claver op zijn ziekbed moest verzorgen had allerlei slimmigheidjes moeten bedenken om eerst de lekkerste dingen van het eten voor de zieke uit te zoeken voor zichzelf, en wat er dan overbleef aan zijn zieke te geven.

De slaaf die de oude Peter Claver op zijn ziekbed moest verzorgen had allerlei slimmigheidjes moeten bedenken om eerst de lekkerste dingen van het eten voor de zieke uit te zoeken voor zichzelf, en wat er dan overbleef aan zijn zieke te geven.

Hij kon het niet doen in zijn barak, want dan zouden de anderen het zien, ook niet onderweg van de keuken naar het ziekenkamertje, want dan liep hij kans dat hij zou worden betrapt. Ook niet achter de rug van pater Claver op het ziekenkamertje, want daar kwamen de hele dag drommen mensen over de vloer: ieder wilde nog een laatste glimp van deze heilige man opvangen.

Toen de zieke in de vroege morgen van 8 september 1654 overleed, was er niets anders meer op zijn kamer dan zijn bed, het laken waar hij onder lag en de schamele kleren aan zijn lijf. De rest was door iedereen meegenomen als aandenken.

Pedro was in 1580 geboren in het Catalaanse stadje Verdú. Hij ging studeren in Barcelona en na beëindiging van zijn studies trad hij in bij de paters jezuïeten; hij was toen twintig jaar oud. Toen hij als priesterstudent ging studeren op het eiland Majorca, raakte hij in gesprek met broeder Alfonsus, de portier van de universiteit. Hij was een voormalig handelsman en wist te vertellen dat er in de Nieuwe Wereld vreselijke dingen gebeurden. Vanuit Afrika werden door Spanjaarden, Portugezen, Hollanders en Engelsen zwarten naar Zuid-Amerika overgebracht, om daar voor goudgeld op de markt verkocht te worden. Ze werden in de goud- en zilvermijnen te werk gesteld en stierven als ratten. “Het goud en zilver waar onze kerken en paleizen mee zijn versierd, kost duizenden mensenlevens, en er schijnt niemand te zijn die zich om die arme mensen bekommert”, zo besloot broeder Alfonso. Van dat ogenblik af, stond het voor Pedro vast dat hij daar naartoe wilde.

In 1610 vertrok hij naar Zuid-Amerika. Een bootreis van Europa naar Zuid-Amerika was onder gewone omstandigheden een verschrikking. Je was geheel afhankelijk van de wind; meestal duurde zo’n overtocht enkele maanden in de brandende tropenzon. Water en voedsel bedierven; passagiers en zeelui vochten om de laatste druppels water en de schamelste restanten voedsel. Als er al niet velen stierven aan voedselvergiftiging, uitputting of een of andere ziekte die uitbrak, dan liep je altijd nog kans het loodje te leggen in een van die grimmige gevechten.

De zwarten die men ving in de binnenlanden van Afrika en onder in de stinkende en bedompte ruimen van de houten schepen dumpte en vastklonk aan ijzeren kettingen die aan ringen in de wand werden bevestigd, waren er tientallen keren erger aan toe. Ze kregen nauwelijks te eten, want dat was er voor de zeelui al nauwelijks. Sanitair was er niet; ze lagen opgepakt op elkaar met hun uitwerpselen als een soort van stinkend cement. Water was er al te weinig om te drínken, dus van wassen kon geen sprake zijn. Ze stierven daar beneden inderdaad als ratten, zoals broeder Alfonso met verdriet had opgemerkt. Pas als de stank ook tot op het dek doordrong, en het geschreeuw overging in gebrul, hees men de lijken op en gooide ze in zee. De kapitein sprak van een gelukkige overtocht, als hij meer dan de helft van de honderden zwarten levend op de wal van Cartagena kon afleveren. Hij verdiende er schatten mee. Per jaar werden er zo ongeveer tienduizend zwarten aangevoerd.

De enige die zich van hun lot iets aantrok was Pater Claver. Vanaf 1616 tot aan zijn dood in 1654 heeft hij onvermoeibaar voor ze gezorgd. Zodra er een schip in zicht kwam, trok hij bedelend langs de poorten van de rijken en zamelde voedsel, snoep, vruchten, zeep en reukwater in. Zodra de lading aan wal was gezet, trok hij er met zijn tolken op af. Die tolken waren gewezen slaven uit allerlei gebieden in Afrika, want Pater Pedro wilde er zeker van zijn dat hij iedereen persoonlijk in de eigen taal kon aanspreken. Hij troostte ze, gaf ze wat te eten, liet ze zich zo goed en zo kwaad als het ging verzorgen, had een goed woord voor ze, en probeerde hun toestemming te krijgen om ze te dopen: dan zouden ze op die manier tenminste nog bij Christus’ liefde horen. Juist waar zijn volgelingen, de christenen van Europa, zich zo beestachtig gedroegen, probeerde hij hun te troosten met het vooruitzicht van een gelukkiger leven na de hel waar ze nu in terecht waren gekomen.

Zo bekeerde hij om en nabij de driehonderdduizend Afrikaanse slaven. Weekends bestonden er nog niet. Zeven dagen per week sjouwde hij achter die arme drommels aan. Zelf noemde hij zich ‘slaaf van de zwarten’. De laatste jaren van zijn leven was hij ziek. Zijn verzorging liet veel te wensen over. Bij zijn dood bleek hij ernstig verwaarloosd.

Peter Claver werd heilig verklaard in 1888. In 1894 richtte de zus van de toenmalige generale overste van de jezuïeten, Maria-Theresia Ledochowska, de Claverbond op ter ondersteuning van de missie in Afrika.

Hij is patroon van de missiezusters van St-Petrus Claver; sinds 1896 wordt hij vereerd als patroon van de katholieke missie onder de zwarten. Hij wordt afgebeeld als jezuïet met zwarten om zich heen.

Bekijk alle portretten

Deel