Toespraak Paus Franciscus tot de 36e AC

Integrale tekst toespraak paus Franciscus in Nederlandse vertaling

Lees verder
Toespraak van de Heilige Vader Franciscus aan de leden van de 36e Algemene Congregatie van de Sociëteit van Jezus

Integrale tekst toespraak paus Franciscus in Nederlandse vertaling

 

Toespraak van de Heilige Vader Franciscus aan de leden van de 36e Algemene Congregatie van de Sociëteit van Jezus

 

 

In de Aula van de Algemene Congregatie – Generale Curie van de Sociëteit van Jezus

24 oktober 2016

Opmerking vooraf: hier volgt de tekst van de toespraak zoals deze door de Heilige Vader is uitgesproken. Aan de tekst zoals deze van te voren was voorbereid, zijn de woorden toegevoegd (tussen [ ] en cursief) die hij spontaan uitsprak in de aula.

Dierbare broeders en vrienden in de Heer, [Goedemorgen],

Terwijl ik bad over wat ik u zou zeggen, herinnerde ik me met bijzondere genegenheid de laatste woorden van Paulus VI in zijn toespraak aan het begin van onze 32e Algemene Congregatie: “Dit is de weg, dit is de weg, broeders en zonen. Voorwaarts, in nomine Domini. Laten we samen optrekken, vrij, gehoorzaam, verenigd met elkaar in de liefde van Christus, tot de meerdere glorie van God.” (1)

Ook de heilige Johannes Paulus II en Benedictus XVI hebben ons aangemoedigd om “een leven te leiden dat de roeping die we ontvangen hebben, waardig is.” (2) [Ef. 4:1] en “het pad van de missie te volgen in volledige trouw aan uw oorspronkelijke charisma in de kerkelijke en maatschappelijke context die het begin van dit millennium kenmerkt. Zoals mijn voorgangers u vaak hebben gezegd, de Kerk heeft u nodig, rekent op u en blijft op u vertrouwen, met name om de geografische en spirituele plaatsen te bereiken waar anderen niet komen of het moeilijk vinden om die te bereiken.” (3) Samen optrekkend – in vrijheid en gehoorzaamheid – naar de periferie, waar anderen niet komen, “onder de blik van Jezus en kijkend naar de horizon, die de steeds grotere glorie is van God, Hij die ons onophoudelijk verrast.” (4) Zoals Ignatius zegt: “Onze roeping is om door de wereld te trekken en om te leven in welk deel ervan ook maar waar er hoop is op een grotere dienst aan God en om de zielen te helpen” [Con., 304]. Dat betekent, zoals Nadal gewoon was te zeggen: “Voor de jezuïetenorde moet de hele wereld ons thuis zijn.” (5)

Ignatius schreef eens aan Borgia over een kritiek van enkele jezuïeten die “engelachtig” genoemd werden (Oviedo en Onfroy) [– dit is een mooi verhaal]. Deze critici meenden dat de Sociëteit van Jezus niet goed was gestructureerd; dat zij meer gebaseerd diende te zijn op de geest. Ignatius zei dat de geest die hen leidde “niet op de hoogte is van de stand van zaken met betrekking tot de Orde die altijd in wording is; buiten dat wat noodzakelijk (en) substantieel is.” (6)  Ik waardeer zeer hoe Ignatius de dingen ziet die nog bezig zijn tot stand te komen, waarbij hij deze onderscheidt van de zaken die essentieel zijn, omdat hij op die manier voorkomt dat de Sociëteit verlamd raakt en zich verliest in dromerijen.

De Formule van het Instituut (Formula Instituti) is het “noodzakelijke en substantiële” dat we elke dag voor ogen moet houden, nadat we onze ogen gericht hebben op God, onze Heer. “De aard van dit Instituut, is een weg naar God.” – dit was het voor de eerste metgezellen en zij verwachtten dat dit ook zo zou zijn “voor hen die ons op deze weg zouden volgen.” Aldus zijn zowel de geloftes van armoede en gehoorzaamheid of het feit dat er geen verplichting is om de getijdegebeden in koor te zingen, noch eisen noch privileges, maar hulpmiddelen die bijdragen tot een grotere mobiliteit en beschikbaarheid van de Sociëteit van Jezus – “om te kunnen voortsnellen op de weg van Christus, onze Heer” [Con. 582]. Hierbij hebben de jezuïeten op grond van de gelofte van gehoorzaamheid aan de paus een “zekerder leiding van de Heilige Geest” [Form. 3]. In de Formula is te vinden wat Ignatius bedoelde en de essentie is dat wat in de Constituties zo benadrukt wordt als het altijd in het oog houden van “de plaatsen, tijden en personen” en dat alle regels hulpmiddelen zijn voor concrete omstandigheden – tantum quantum.

Voor Ignatius betekent op weg zijn niet alleen komen en gaan; maar gaat het om iets kwalitatiefs – het houdt ook in: “voordeel trekken uit” en vooruitgang, vorderingen maken, iets doen voor anderen. Dit is hoe de twee Formulae Instituti, goedgekeurd door Paulus III [1540] en Julius III [1550], het uitdrukken wanneer zij het werk van de Orde focussen op het geloof – haar verdediging en verspreiding – en op het leven en de leer van personen. Hier gebruiken Ignatius en de eerste metgezellen de uitdrukking “voordeel trekken uit” (aprovechamiento) [ad profectum, 7 cf. Phil. 1:12 en 25]; dit is het praktische criterium voor de onderscheiding die eigen is aan onze spiritualiteit.

Voordeel trekken uit is niet individualistisch, maar gemeenschappelijk: “Het doel van deze Sociëteit is niet alleen met Gods genade te zorgen voor het heil en de volmaaktheid van de eigen ziel, maar ook met dezelfde genade intens bij te dragen aan het heil en de volmaaktheid van de zielen der naasten.” [Examen generale, I, 2]. Als Ignatius’ hart zich al naar iets neigde, dan was het naar het helpen van onze naasten, zozeer zelfs dat hij gewoonlijk boos werd wanneer men hem vertelde dat de reden waarom iemand in de Orde bleef, was “opdat zo zijn ziel gered zou worden. Ignatius wilde geen mannen die, hoewel zij goede mensen waren, niet de geschiktheid hadden voor de dienst van de naasten” (Aicardo I punt 10, blz. 41).

Voordeel kan gehaald worden uit alles. Ignatius’ Formula laat een spanningsveld zien – “niet alleen … , maar ook …” – en dit conceptuele kader waarin spanningen verenigd worden – de redding en vervolmaking van de eigen ziel, én de redding en vervolmaking van de naaste –, uitgaand van de genade die van boven komt, is eigen aan de Sociëteit van Jezus. [Dit patroon wordt steeds herhaald, een mentaal patroon van het verenigen van tegenpolen.] Het harmoniseren van deze en alle andere spanningen (contemplatie en actie, geloof en rechtvaardigheid, charisma en instituties, communauteit en missie …) komt niet tot stand via abstracte formuleringen, maar wordt bereikt in de loop van de tijd door middel van wat Favre noemde “onze manier van doen” (8). Terwijl we voortgang maken in de navolging van de Heer, komt de Sociëteit van Jezus steeds dichter bij de harmonisatie van de spanningen die de zich onvermijdelijk voordoen door de diversiteit van de mannen die zij samenbrengt en de missies die zij ontvangt.

Voordeel trekken uit is niet elitair. In de Formula vervolgt Ignatius met een beschrijving van de middelen om te komen tot een groter en meer universeel goed die eigen zijn aan het priesterschap. Echter, we zien dat de werken van barmhartigheid als vanzelfsprekend worden aangenomen; de Formula zegt: “zonder dat dit een obstakel wordt” voor de barmhartigheid!!! De werken van barmhartigheid – zorg voor de zieken in ziekenhuizen, bedelen om een ​​aalmoes en deze vervolgens delen, geloofsonderricht aan kinderen, geduldig dragen van beledigingen… ze waren het dagelijks brood van Ignatius en zijn eerste metgezellen en zij zorgden ervoor dat al het overige hiervoor geen obstakel werd!

Voordeel trekken uit is ten slotte “dat wat meer voordeel geeft.” Dit is het “magis”, het méér, dat Ignatius ertoe beweegt om processen op te starten, deze te begeleiden en hun uitwerking in het leven van mensen te evalueren – of het nu gaat over zaken van het geloof, rechtvaardigheid, barmhartigheid of liefdadigheid. [Dit opstarten van processen is iets anders dan het innemen van plaatsen. De Sociëteit begint processen en laat plaatsen achter zich. Dit is belangrijk – andere religieuzen nemen plaatsen in, kloosters, de Sociëteit van Jezus begint processen.] Het “magis” is het vuur, de ijver in de actie, dat wat hen die zitten te suffen wakker schudt. Onze heiligen hebben deze altijd belichaamd. Men zei van de heilige Alberto Hurtado dat hij “een doorn in het vlees van de slapende kerk was”. Hij gaat in tegen die verzoeking die Paulus VI “spiritus vertiginis” noemde en de Lubac de “geestelijke wereldsheid”. Deze verleiding is niet in de eerste plaats moreel, maar spiritueel en leidt ons af van het essentiële: dat we vruchten moeten voortbrengen, dat we sporen moeten achterlaten, de geschiedenis moeten beïnvloeden, met name in het leven van hen die leven aan de rand van de maatschappij. “De Sociëteit van Jezus is ijver” (9) zoals Nadal gewoon was te zeggen. Om die ijver weer op te rakelen, de ijver voor de zending om het grotere goed van de mensen in hun leven en hun leer na te streven, zou ik deze reflecties graag meer concreet willen maken door middel van drie punten die kunnen bijdragen aan onze manier van doen – rekening houdend met het feit dat de Orde werkzaam is in heel uiteenlopende gebieden. De drie punten betreffen: de vreugde, het kruis en de Kerk onze Moeder. Zij zijn erop gericht een stap voorwaarts te doen en de hindernissen die de vijand van onze menselijke natuur opwerpt, weg te nemen wanneer we in dienst van God voortgaan van goed naar beter.

1.    [Nadrukkelijk] vragen om troost

We kunnen altijd een stap voorwaarts doen door nadrukkelijk te vragen om troost. In de twee apostolische exhortaties en in Laudato Si’ heb ik consequent het belang onderstreept van de vreugde. In de Geestelijke Oefeningen nodigt Ignatius ons uit om “de taak van het troosten onder vrienden” te beschouwen; deze taak die eigen is aan de verrezen Christus zelf [G.O. 224]. Het gelovige volk van God te troosten en hen te helpen door middel van onderscheiding zodat de vijand van de menselijke natuur ons niet berooft van onze vreugde, is een werk dat eigen is aan de Orde. Het gaat om de vreugde van het evangeliseren, de vreugde van de familie, de vreugde van de Kerk, de vreugde van de schepping … . Laat de vijand van de menselijke natuur ons hier niet van beroven, niet door wanhoop vanwege de omvang van het kwaad in de wereld en ook niet door de misverstanden tussen degenen die goed willen doen. Maar we mogen hem ook niet toestaan de vreugde te vervangen door een oppervlakkige vreugde die overal voor het grijpen ligt.

Deze “dienst van vreugde en geestelijke troost” is geworteld in het gebed. Hij moedigt onszelf en anderen aan “nadrukkelijk te vragen om Gods troost.” Ignatius formuleerde dit op negatieve wijze in de zesde regel van de eerste week, waar hij zegt: “Het is zeer nuttig zichzelf intens te veranderen tegen die troosteloosheid in” door ons meer toe te leggen op het gebed [G.O. 319]. Dit doet goed omdat men “weinig waard is in de tijd van troosteloosheid” [G.O. 324]. Dit smeekgebed te beoefenen en te onderwijzen en het met aandrang vragen om troost is de belangrijkste dienst die wij verlenen aan de vreugde. Als iemand zich niet waardig acht (iets wat heel gebruikelijk is in de praktijk), dan moet hij in ieder geval blijven doorgaan met bidden om troost uit liefde voor de boodschap, want de vreugde is het fundament van de blijde boodschap; daarom moet hij er dus ook om vragen uit liefde voor anderen, voor zijn familie en voor de wereld. Men kan geen goed nieuws brengen met een droevig gezicht. Vreugde is niet een decoratief extra, het is een duidelijke aanwijzing van genade: het laat zien dat de liefde actief, werkzaam en present is. Om deze reden moet het zoeken naar de vreugde niet verward worden met het zoeken naar een “special effect”, in het produceren waarvan onze consumptiemaatschappij sterk is, maar dat wij haar zoeken met het oog op “duurzaamheid”, haar essentiële kenmerk. Ignatius opent zijn ogen en ontdekt de onderscheiding der geesten wanneer hij het verschil ontdekt tussen gevoelens van vreugde die voortduren en gevoelens die van voorbijgaande aard zijn. (Verhaal van de pelgrim, 8). Tijd is de sleutel voor het herkennen van de werking van de Geest. [Een van de uitingen van diepe vreugde is het gevoel voor humor. Ik denk dat dit een genade is van God. Volgens mij is de menselijke houding die het dichtst komt bij de genade van God het gevoel voor humor is.]

In de Oefeningen komt “vooruitgang” in het geestelijk leven tot stand in de troost: in het gaan van “goed naar beter” en ook in “elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap.” [G.O. 316] Deze dienst aan de vreugde was wat de eerste metgezellen bracht tot hun besluit om zich niet te verspreiden, maar om de Sociëteit van Jezus op te richten, zich daar volledig aan toe te wijden en waarvan het belangrijke kenmerk was de vreugde die ze ontvingen van samen bidden, samen op missie gaan om vervolgens weer bij elkaar te komen, in navolging van het leven van de Heer en zijn apostelen. Deze vreugde van de uitdrukkelijke verkondiging van het evangelie – door prediking van het geloof en het in de praktijk brengen van gerechtigheid en barmhartigheid – maakt dat de jezuïetenorde naar alle grenzen gaat. De jezuïet is een dienaar van de vreugde van het evangelie, bijvoorbeeld wanneer hij werkt “als ambachtsman” door geestelijke gesprekken te voeren en de geestelijke oefeningen te geven aan een ​​enkele persoon en hem helpt bij het vinden van “dit innerlijk forum vanwaar de kracht komt van de Geest, die hem leidt, bevrijdt en vernieuwt” (10). Maar hij is dit ook wanneer hij structureel werkt in het onderwijs, een maatschappelijke instelling of een onderzoeksbureau – allemaal omgevingen waarbinnen zich de omslag kan voltrekken waarbij de wil van een individu wordt opgegeven en de Geest kan binnenkomen om zijn werk te doen. Michel de Certeau zei terecht dat de Geestelijke Oefeningen “de apostolische methode par excellence” zijn, want zij maken “een terugkeer naar het hart” mogelijk en “het begin van een volgzaamheid aan de Geest, die de exercitant doet ontwaken en voert naar persoonlijke trouw aan God” (11).

2.   Ons innerlijk laten bewegen door onze Heer aan het kruis

We kunnen altijd een stap verder gaan door onszelf innerlijk te laten bewegen door de gekruisigde, door hem persoonlijk, door hem die aanwezig is in zo vele van onze broeders en zusters die lijden – de grote meerderheid van de mensheid! Pater Arrupe was gewoon te zeggen dat daar waar leed is, daar is de Sociëteit van Jezus [of, beter gezegd, zou er moeten zijn].

Het heilig Jaar van Barmhartigheid is een geschikt moment om na te denken over de “diensten” van barmhartigheid. Ik spreek hier met opzet in het meervoud, omdat barmhartigheid geen abstract woord is, maar een levensstijl die meer heeft aan concrete gebaren dan aan woorden. Concrete gebaren die ingrijpen in het leven van de naaste en vorm krijgen in de werken van barmhartigheid. Voor hen die de Geestelijke Oefeningen doen, begint de genade waardoor Jezus ons vraagt om te lijken op de Vader (zie Lc. 6:36), met een samenspraak van barmhartigheid die de uitwerking is van ons gesprek met de Heer die gekruisigd is voor mijn zonden. De hele tweede oefening is een samenspraak vol gevoelens van schaamte, verwarring, pijn en tranen van dankbaarheid, waarin ik zie wie ik ben – waarbij ik mezelf steeds kleiner maak –, wie God is – die steeds groter wordt –, “die mij tot op vandaag in leven heeft gehouden” – en wie Jezus is, Hij die aan het kruis hangt voor mij [G.O. 61 en voorafgaande]. De manier waarop Ignatius zijn ervaring van barmhartigheid beleeft en formuleert, is van grote persoonlijke en apostolische verdienste en vereist een heldere en aanhoudende ervaring van onderscheiding. Onze vader Ignatius zei tegen Borgia: “Ik ben er persoonlijk van overtuigd wanneer ik kijk naar mezelf dat ik zowel ervoor als erna een groot obstakel ben. Hieraan ontleen ik een groter spiritueel geluk en vreugde in de Heer, omdat ik aan mezelf zelfs geen schijn van goedheid kan toeschrijven.” (12) Ignatius leeft dus puur van de genade van God, tot in de kleinste details van zijn leven en van zijn persoon. Ook voelde hij dat hoe meer hij een obstakel vormde, des te meer behandelde de Heer hem met goedheid: “De barmhartigheid van de Heer was zo groot, evenals de overvloed van zijn tederheid en de beminnelijkheid van zijn genade tegenover hem, dat hoe meer hij op deze manier gestraft wenste te worden, des te goedaardiger was God en des te vrijgeviger verdeelde Hij zijn schatten. Daarom zei hij dat hij geloofde dat er in de wereld geen enkele persoon was bij wie deze twee dingen zo zeer samenvielen als in hem: hoe hij God voortdurend in de steek liet én hoe hij doorlopend zoveel gaven uit Zijn hand ontving.” (13)

Ignatius, door de barmhartigheid in deze vergelijkende termen te beschrijven – hoe meer hij tekortschoot bij God, hoe meer de Heer zijn hand naar hem uitstrekte in zijn genade –, bevrijdt de leven gevende kracht van barmhartigheid die wij zo vaak verdunnen met onze abstracte formuleringen en legalistische voorwaarden. De Heer die met barmhartigheid naar ons kijkt en die óns kiest, stuurt ons erop uit om dezelfde barmhartigheid met al haar effectiviteit naar de armsten te brengen, naar de zondaren, naar de afgedankten, naar hen die gekruisigd worden in de huidige wereld en die lijden onder onrecht en geweld. Alleen wanneer we deze genezende kracht voelen in onze eigen wonden, als individuen en als groep, verliezen we de angst om ons te laten raken door het immense lijden van onze broeders en zusters en zullen we ons haasten om geduldig met onze mensen mee te lopen en van hen te leren hoe we hen het beste kunnen helpen en dienen. (vgl. AC 32, decreet 4, n. 50)

3.   Goed doen in de goede geest; meedenkend met de Kerk

Het is altijd mogelijk om in de goede geest een stap vooruit te zetten door het goede te doen “meedenkend met de Kerk”, zoals Ignatius het zegt. Het onderscheiden van de geesten over de manier waarop we dingen aanpakken is ook eigen aan de Sociëteit van Jezus. Faber formuleerde het door te vragen om de genade dat “al het goede dat tot stand gebracht, gedacht, georganiseerd zou kunnen worden, dat men dit zou doen door middel van de goede geest en niet door middel van de slechte.” (14) Deze genade van onderscheiding, waarbij het niet genoeg is om het goede te denken, te doen of te organiseren, maar om het te doen in de goede geest, is wat ons wortelt in de Kerk, de Kerk waarin de Geest werkt en de diverse charisma’s verdeelt met het oog op het algemeen welzijn. Faber zei dat zij die de kerk wilden hervormen in veel dingen gelijk hadden, maar dat God deze niet wilde corrigeren met hun middelen [die zij voorstelden].

Het is eigen aan de jezuïetenorde om de dingen te doen terwijl zij meedenkt met de Kerk. Dit te doen zonder de vrede en de vreugde te verliezen, in de context van de zonden die we zien – in onszelf en in anderen, in de structuren die we hebben gecreëerd –, brengt met zich mee dat we het kruis moeten dragen, armoede en vernederingen moeten ondervinden; waarbij Ignatius ons aanmoedigt om te kiezen tussen deze geduldig te dragen of ernaar te verlangen. (15) Wanneer de tegenstrijdigheid heel duidelijk was, gaf Ignatius een voorbeeld door in zichzelf te keren, alvorens te praten of te handelen, om zó te werken in de goede geest. We moeten de regels voor het denken met de Kerk niet lezen als nauwkeurige instructies over controversiële punten (een enkele regel zou gedateerd kunnen zijn), maar als voorbeelden waarmee Ignatius in zijn tijd uitnodigde om “in te gaan tegen” de anti-kerkelijke geest, waarbij hij volledig en resoluut neigde in de richting van onze Moeder, de Kerk; niet om een omstreden standpunt te rechtvaardigen, maar om ruimte te maken voor de Geest die kan zal handelen op zijn tijd.

Dienst in de lijn van de goede Geest en op grond van onderscheiding maakt ons mannen van de Kerk – van de Kerk, zonder klerikaal te worden – mannen “voor anderen” die niets voor zichzelf houden en zich daardoor isoleren, maar die alles wat we hebben geven ten dienste van allen.

We lopen niet alleen en ook niet zonder moeite; we lopen met “een hart dat niet rust, dat niet op zichzelf gericht is, maar dat slaat op het ritme van een reis ondernomen samen met alle mensen die trouw zijn aan God.” (16) We lopen terwijl we alles voor allen worden, met als doel sommigen te helpen.

Deze zelfgave maakt dat de Sociëteit van Jezus het gezicht, het accent en de levensstijl van alle volken, van elke cultuur kan hebben; waarbij zij zichzelf plaatst in allen, midden in het hart van elk volk, om daar Kerk te worden met iedereen, het goede nieuws brengend en iedere cultuur evangeliserend.

In een samenspraak als van een kind met zijn moeder of als van een dienaar met zijn meesteres, bidden wij Onze Lieve Vrouw van de Weg om onze voorspraak te zijn bij de “Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting” (2 Kor 1,3), om ons steeds opnieuw te plaatsen met haar Zoon, met Jezus die het kruis draagt en ons uitnodigt om met Hem het kruis van de wereld te dragen. Laten we aan haar “onze manier van doen” toevertrouwen, opdat deze kerkelijk, geïncultureerd, arm, dienstbaar, vrij van alle wereldse ambitie is. We vragen onze Moeder dat zij optrekt met en de begeleidster is van elke jezuïet samen met dat deel van het volk van God waarnaar deze gezonden is, langs de paden van troost, mededogen en onderscheiding.

(Oorspronkelijke versie: Spaans)

 

Noten:

1          Paulus VI, Toespraak tot de 32e Algemene Congregatie van de Sociëteit van Jezus, 3 december 1974. [“Così, così, fratelli e figli. Avanti, in Nomine Domini. Camminiamo insieme, liberi, obbedienti, uniti nell’amore di Cristo, per la maggior gloria de Dio.”]

2         Johannes Paulus II, Toespraak tot de deelnemers aan de 33e Algemene Congregatie van de Sociëteit van Jezus, 2 september 1983.

3         Benedictus XVI, Toespraak tot de deelnemers aan de 35e Algemene Congregatie van de Sociëteit van Jezus, 21 februari 2008.

4         Franciscus, Homilie in de kerk van de Gesù, 3 januari 2014

5          MNadal V 364-365.

6         Ignatius van Loyola, brief 51, aan Francisco de Borja, juli 1549, 17 N. 9. vgl. M. A. Fiorito en A. Swinnen, “La Fórmula del Instituto de la Compañía de Jesús (introducción y versión castellana)”, Stromata, juli-december 1977-nº 3/4, 259-260.

7         “Ad profectum animarum in vita et doctrina Christiana” in Monumenta Ignatiana, Constitutiones T. I (MHSI), Roma, 1934, 26 en 376; vgl. Constituzioni della Compagnia di Gesù annotate dalla CG 34 e Norme complementari, Roma, ADP, 1995, 32-33.

8         vgl. MF. 50, 69, 111, 114, etc.

9         vgl. MNadal V, 310.

10       Pierre Favre, Mémorial, Paris, Desclée, 1959 ; vgl. inleiding van M. de Certeau, p. 74.

11       ibid., p. 76.

12       Ignatius van Loyola, brief 26, aan Francisco de Borja, eind 1545.

13       P. Ribadeneira, Vida di S. Ignazio di Loiola, Roma, La Civiltà Cattolica, 1863, 336. [De paus spraak dit citaat uit in het italiaans – “Omdat ik de Spaanse tekst niet kon vinden”: “Tanta era la misericordia del Signore, e tanta la copia della soavita e dolcezza della grazia sua con esso lui, che quante egli piu desiderava d’essere in questo modo gastigato, tanto piu benigno era Iddio e con abbondanza maggiore spargeva sopra di lui i tesori della su infinita liberalita. Laonde diceva, che egli credeva no vi essere nel mondo uomo, i cui queste due cose insieme, tanto come in lui, concorressero; la prima mancare tanto a Dio e l’altra il ricevere tante e cosi continue grazie dalla sua mano.”]

14       Pierre Favre, Mémorial, cit. Nº 51.

15       vgl. Ignatius van Loyola, Directorio Autógrafo 23.

16       Franciscus, Homilie in de kerk van de Gesù, 3 januari 2014