Jezuïet Michael Campbell-Johnston werkte nauw samen met pater Pedro Arrupe sj. Hij deelt een persoonlijke mijmering over deze “stichter van de moderne Sociëteit”.
Jezuïet Michael Campbell-Johnston werkte nauw samen met pater Pedro Arrupe sj. Hij deelt een persoonlijke mijmering over deze “stichter van de moderne Sociëteit”.
Waarschijnlijk had Pedro Arrupe in de laatste eeuw meer invloed op de katholieke kerk dan welk lid van de kerk ook – met inbegrip van de pausen. Het project van de Jesuit Refugee Service (jezuïetendienst voor vluchtelingen) is een van zijn grote erfenissen, maar ik denk niet zijn grootste. Het was de laatste belangrijke zaak die hij tot stand bracht, maar ik zou willen zeggen dat zijn grootste erfenis was dat hij de 32e Generale Congregatie (GC32) bijeenriep, bij de jezuïeten het lichaam met het meeste gezag dat in vergadering kan samenkomen. Die 32e Generale Congregatie gaf hen een nieuwe identiteit en een nieuw doel, en definieerde de rol van de jezuïeten in de moderne tijd op een nieuwe manier. Het is dus terecht wanneer men hem de “stichter van de moderne Sociëteit” noemt.
Het belang van GC32, door Arrupe on 1974 bijeengeroepen, en het jaar daarna begonnen, is niet te onderschatten. Het leidde de jezuïeten de moderne tijd binnen. Tot dan had de Sociëteit van Jezus, evenmin als menige andere religieuze congregatie, het Tweede Vaticaans Concilie op welke manier dan ook echt ernstig genomen. Arrupe zag het als zijn voornaamste taak om de jezuïeten over de hele wereld te helpen zichzelf te vernieuwen volgens Vaticanum II, en dat was wat hij doorzette. Door dat te doen had hij meteen een enorme invloed op de meeste andere religieuze orden. Vijf driejarige perioden lang was hij de gekozen Voorzitter van de Religieuze Congregaties in Rome, en heel wat generale oversten waren gewoon hem in de curie op te zoeken. Dat hij de jezuïeten vernieuwde beïnvloedde op die manier andere religieuze ordes, die tot dan toe nauwelijks contact hadden met de moderne tijd.
Pater Arrupe leidde de Sociëteit van Jezus langs een nieuwe weg, waardoor een veel nauwer contact werd bereikt met de problemen en de noden van de wereld van vandaag. Dat hij belangrijk is geweest, hangt samen met het feit dat deze noden niet minder maar juist groter werden sinds zijn dood.
De nieuwe definitie van de Sociëteit werd uitdrukkelijk onder woorden gebracht in het befaamde Decreet nr. 4 van de GC32: “De zending van de Sociëteit van Jezus heden ten dage is de dienst van het geloof, waarvoor het bevorderen van rechtvaardigheid een absolute voorwaarde is”. Dit was een nieuwe uitdaging, die zelfs leidde tot een nieuwe omschrijving van wat een Jjezuïet is: “Wat houdt het in, heden ten dage een Gezel van Jezus te zijn? Dit: onder de standaard van het Kruis zich te engageren in het doorslaggevende gevecht van onze tijd: het vechten voor geloof en de strijd voor rechtvaardigheid die daarin besloten ligt“.
Een van Pater Arrupe’s naaste medewerkers, Pater Vincent O’Keefe, die Vicaris-Generaal werd toen Arrupe door zijn beroerte op een zijspoor kwam, zei daarover het volgende: “In 1974 groeide bij Pedro Arrupe een sterke overtuiging, die hij steeds met zich meedroeg, dat een religieuze geloofshouding, om werkelijk evangelisch te zijn, zich sterk moet inzetten voor het bevorderen van gerechtigheid, en zich te weer moet stellen tegen onrecht, onderdrukking, en sociale misstanden zoals armoede, honger en alle vormen van racistische discriminatie”.
In zijn boek “Arrupe, getuige van de 20e eeuw, profeet van de 21e” schreef Pedro Miguel Lamet dat “het belang van de beslissing, genomen in Rome in 1975, duidelijk aan het licht kwam in latere jaren, in heel wat beslissingen en keuzen, in de marteldood van meer dan 90 jezuïeten die gedood werden in derde wereldlanden, en in de activiteiten van jezuïeten voor vluchtelingen, arme boeren en hen die sociaal gemarginaliseerd zijn, door voor hun rechten op te komen. Vanwege haar kerkelijke en sociale consequenties – besloot Lamet – was deze Congregatie (GC32) waarschijnlijk de meest belangrijke en doorslaggevende van de stappen, genomen in heel Arrupe’s leven”.
De eerste bundeling van de geschriften van pater Arrupe, “Een planeet die vraagt om heling”, was bijeengebracht door John Harriott en gepubliceerd in 1977. Daarin beschrijft Harriott Arrupe als “waarschijnlijk een van de meest oprecht geliefde en bewonderde Generaals in de geschiedenis van de jezuïeten“. Hij schreef over zijn “directe, oprechte en bescheiden houding” en merkte op, dat er maar weinig mensen zijn die na een ontmoeting met hem niet een grotere veerkracht voelen in hun voetstap”.
Gedurende de 23 jaar, dat ik Pater Arrupe kende en zijn medewerker was, voelde ik beslist dat dit bij mij gebeurde: hij maakte dat je je enthousiast ging voelen. Je kreeg een warm gevoel in zijn nabijheid en bij de ideeën die hij naar voren bracht. Hij was een “mensenmens” en iedereen die met hem te maken had, was onder de indruk, niet alleen van zijn persoonlijkheid, maar ook van zijn geest.
Arrupe was een heel vriendelijke man, actief en intelligent. Hij was beslist een mens vol ideeën. Zijn opvolger als generale overste, pater Peter-Hans Kolvenbach, zei altijd, dat hij “hoorde tot dat type mens die geen woorden nodig had om te communiceren, alleen al zijn aanwezigheid straalde een boodschap uit, van een man, gezonden door de Heer om de Sociëteit in zichzelf te vernieuwen in de geest van het Vaticaans Concilie … Het was zijn wens, dat de Sociëteit zou worden omgesmeed tot een apostolisch instrument via een al-vernieuwende geest – met al het vallen en opstaan, kritiek en fout begrip dat met een dergelijke vernieuwing gepaard gaat.”
In 1938, na zijn wijding, werd Arrupe naar Japan gezonden, en dat gebeuren had een grote invloed op hem. In die nieuwe situatie probeerde hij niet alleen de taal, maar ook de cultuur te begrijpen van de mensen met wie hij werkte: zijn nadruk op inculturatie was een van zijn belangrijkste bijdragen aan de Sociëteit. Hij doorzag hoe belangrijk het is dat missionarissen niet alleen de taal leren, maar ook de culturen en de gedachtenwereld van de mensen voor wie zij missionaris wilden zijn. En zelf gaf hij daarvan een uitstekend voorbeeld, hij “werd Japanner”.
Ook was hij een man van diep gebed en dat kwam over als je met hem sprak. Ik herinner me hoe hij sprak over de retraite die hij had gedaan voordat hij tot Generaal benoemd was (in 1965), en ik was toen diep onder de indruk. Hij maakte het helemaal duidelijk hoe hij in deze retraite ernaar had gestreefd om naar Gods stem te luisteren, en hoe hij die in de rest van zijn leven zou moeten volgen om van zijn baan iets goeds te maken. Hij was werkelijk een man van diep gebed, en dat had een enorme invloed op de manier waarop hij de dingen deed en op de manier waarop hij zijn taak als Generaal opvatte.
Zelf was ik in de tijd van de Vietnamese vluchtelingen in de curie in Rome. De adviseurs van Arrupe zeiden tegen hem: “Hier moeten we iets aan doen”. Arrupe was het eens en zei: “Als Ignatius in onze tijd geleefd had, wat zou hij doen?” Op dat ogenblik werd ik er bij geroepen. Hij gaf me de opdracht een brief samen te stellen aan de hele Sociëteit om de Jesuit Refugee Service op te zetten. Die brief had een enorme uitwerking in de Sociëteit: provinciaals reageerden positief, wezen mensen aan, boden aan om vluchtelingen op te nemen en deden allerlei andere toezeggingen. Dat had een wereldwijd effect, en heel wat andere religieuze groeperingen volgden het voorbeeld van de Jesuit Refugee Service – wiens werk nog altijd doorgaat en blijft groeien.
Pater Arrupe had er tien jaar voor nodig om te sterven in de kleine ziekenboeg van onze curie in Rome. Het was mijn voorrecht om leiding te geven aan wat achteraf het laatste actieve treffen bleek te zijn van Pedro Arrupe als Generale Overste; dat vond plaats in Bangkok op het feest van Transfiguratie in 1981. Op het eind gaf hij een praatje uit de losse hand, dat gelukkig werd opgenomen door een jezuïet uit India. Pas toen we de volgende dag na zijn beroerte, op het vliegveld van Rome, de tape beluisterden, realiseerden we ons de betekenis van het feit, dat hij steeds had aangedrongen op de noodzaak om te bidden, van wat hij uitlegde als “zijn zwanenzang” voor de Sociëteit. Ik herinner me dat hij de Spaanse uitdrukking canción de cisne gebruikte, en dat we dat voor hem moesten vertalen. We vroegen ons af of hij enig voorgevoel heeft gehad van wat er de volgende dag zou gebeuren.
Tijdens GC33 – de laatste Generale Congregatie waar hij het woord voerde – hield hij een ontroerende speech die recht uit zijn hart kwam. Hij zei: “Ik zou mezelf beter willen kunnen uitdrukken voor jullie dan het me vandaag mogelijk is”, en toen sprak hij over zijn ervaringen met zijn ziekte. Zijn ziekte heeft hij aanvaard als Gods wil voor hemzelf en voor de Sociëteit.
Bekijk alle nieuwsberichten