Op zoek naar God in Marokko – een getuigenis van Jos Moons sj

di 29 mrt 2022
Op zoek naar God in Marokko – een getuigenis van Jos Moons sj

Tijdens zijn tertiaat (soort sabbatical voor jezuïeten) bracht Jos Moons zes weken door in het arme Nador in Marokko. De armoede maakte hem wat teneergeslagen. Lukte het hem God te vinden?

Tijdens zijn tertiaat (soort sabbatical voor jezuïeten) bracht Jos Moons zes weken door in het arme Nador in Marokko. De armoede maakte hem wat teneergeslagen. Lukte het hem God te vinden?

Zes weken doorbrengen in Marokko was een goed idee, al was het zeker niet mijn idee. In het kader van ‘mijn’ tertiaat, een vormingsjaar dat grotendeels in Salamanca plaatsvond, werd ik naar Nador (Noord-Oost Marokko) gezonden. De jezuïeten werken er mee in twee projecten, het ene gericht op migranten, het andere op de lokale Marokkaanse bevolking. 

Het was niet mijn idee, zei ik al. In gesprekken met mijn overste redeneerde ik tevergeefs dat ik al voldoende vertrouwd was met armoede: ‘ik kom uit een gezin met beperkte middelen, ik heb als tiener en student jarenlang in de zomer als schoonmaker gewerkt, ik ben vertrouwd met de Ark-gemeenschap’, enzovoorts. De begeleider van het tertiaat was niet onder de indruk. Alhamdulilah, zoals men in Marokko zegt. Godlof. Zonder de genade van de gehoorzaamheid was ik nooit in Marokko geweest.

Wat een contrasten

Maar ik vond het niet gemakkelijk. Bepaalde beelden maakten diepe indruk, zoals toen ik flamingo’s zag. Nador ligt aan een enorm binnenmeer dat in contact staat met de Middellandse zee. Het heeft een prachtige boulevard. Op een dag ging ik op verkenning een heel stuk voorbij de boulevard, waar ik in de ondiepe kustwateren tot mijn verrassing een groep flamingo’s zag foerageren. Wat een prachtig gezicht! En wat een contrast met de twee mannen die, op het stuk land dat mij van de flamingo’s scheidde, voor hun krotterige hutje zaten te wachten op betere tijden.

Dit was niet het enige contrast. De migranten die we opvingen waren ons eindeloos dankbaar voor onze hulp en aandacht, maar in hun ogen zag ik ook verdriet en wanhoop. Het contact met de Marokkaanse leerlingen op onze school was aangenaam; ze waren benaderbaar, levendig, vrolijk. Maar als de een of ander me vertelde over de droom om naar Europa te trekken, dacht ik bezorgd: hoe zou dat aflopen? Ga je het redden in onze harde samenleving? En als ik ‘s middags soms ging wandelen op de boulevard om te horen wat de wind en het water me te zeggen hadden over mijn ervaringen, trof me het trieste beeld van kinderen die me zakdoekjes wilden verkopen.

De ziel stribbelde tegen

Niet alleen de beelden waren moeilijk. Ook de ziel stribbelde tegen, met volop ‘bewegingen in de ziel’ (zoals het ignatiaanse jargon het verwoordt). Het goede werk in Nador maakte indruk op me; toch voelde het als een kleine druppel in een grote oceaan. Ik maakte kennis met toegewijden Marokkaanse docenten en staf, die vorming verzorgden voor honderden leerlingen. En toch bleef die vorming beperkt. Tegenover de enkele migrantenmoeders die we opvingen en de enkele gewonden die we verzorgden, stonden vele honderden migranten die zich verborgen hielden in de bergen rondom Nador. Nu eens voelde ik vleugjes dankbaarheid en bewondering, dan weer voelde ik golven twijfel en triestigheid.

Twee dingen hebben me vooruit geholpen. Ten eerste voelde ik dat het belangrijk was om in de war te zijn vanwege de miserie om mij heen. In de Geestelijke Oefeningen had ik gebeden om de genade van “schaamte en verlegenheid” om alles wat er misloopt in de wereld. Na een tijdje werd me duidelijk dat ik precies dat aan het beleven was. Het behoeft geen betoog dat dat niet fijn was – maar het voelde waar en waarachtig.

Ten tweede ging ik meer tijd doorbrengen met mijn migrantenbroeders en -zusters. Met een tiener las ik ‘Le petit prince’. Met een ander discussieerde ik over filosofie en godsdienst. En met weer een ander sprak ik over de familie thuis (met een traan in z’n ogen) en over z’n dromen voor de toekomst. Belangrijker dan de inhoud van onze gesprekken was de ontmoeting: die deed hen goed.

Het teneergeslagen gevoel

De ontmoetingen deden ook mij goed. Ik had het gevoel dat ik aan incarnatie deed. Jezus genas weliswaar niet alle zieken, en Hij predikte niet in alle dorpen, maar in sommige dorpen preekte Hij wel, en sommige zieken genas Hij wel. Op dezelfde manier zorgde ik niet voor alle vluchtelingen, maar wel voor sommigen. Het teneergeslagen gevoel maakte plaats voor de overtuiging dat we hier God dienden. ‘s Morgens door te zorgen voor de vluchtelingen, ‘s middags door les te geven en ‘s avonds in de eucharistie die we vierden met de andere religieuzen die meewerken in het project, de Dochters van naastenliefde en de Infantitas.

Dus ik had geen antwoord op alle nood, ik loste weinig op en vaak voelde ik me machteloos. Bovendien hield ik me niet bezig met de (belangrijke!) vragen naar de structurele oorzaken van armoede en migratie. Desondanks voelde ik (en voel ik) en fluisterde de Geest in mij dat wat ik deed met Christus te maken had.

Infomomenten Geestelijke Oefeningen 2020-2021 3

Bekijk alle nieuwsberichten

Deel