Tweegesprek paus Franciscus met jezuïeten 36e AC
Tweegesprek paus Franciscus met jezuïeten 36e AC
Op 24 oktober 2016 ontmoette paus Franciscus de jezuïeten die bijeengekomen waren voor hun 36e Algemene Congregatie. Een paar minuten voor negen in de ochtend kwam hij in een gewone auto aan. Na de begroeting door pater generaal en anderen die hem stonden op te wachten, ging hij naar de aula van de Congregatie. Daar sloot hij zich aan bij de afgevaardigden in gebed en vervolgens hield hij een toespraak. Na een pauze nam hij de tijd voor een open en hartelijke dialoog met de afgevaardigden die hem spontaan vragen stelden. De paus wilde niet dat de vragen van tevoren werden geselecteerd en hij wilde ze ook niet eerst zien. Dit droeg bij aan een ontspannen ontmoeting die ongeveer anderhalf uur duurde. Na afloop begroette Franciscus de aanwezigen een voor een. De vragen en antwoorden worden hieronder gereproduceerd. In de aula werden de vragen, om praktische redenen, in groepen van drie gesteld. De volgende tekst geeft de antwoorden van de paus in hun geheel weer. De vragen zijn, voor groter leesgemak, gescheiden waarbij de essentie van elk van hen gehandhaafd is. De tekst behoudt de toon en de betekenis van de mondelinge conversatie.
V: Heilige Vader, u bent een levend voorbeeld van profetische durf. Hoe slaagt u erin deze zo effectief te communiceren? Hoe kunnen wij dat ook doen?
A: Moed gaat niet alleen over het maken van lawaai, maar over weten hoe je het goed doet en wanneer en hoe. Allereerst moet je onderscheiden of je lawaai moet maken of niet. Moed is een essentieel onderdeel van alle apostolische actie. En vandaag, meer dan ooit, hebben we moed en profetische durf nodig. We hebben behoefte aan een “parresia “ (Grieks voor Vrijmoedigheid) (1) voor vandaag, profetische durf zonder angst. Het is opmerkelijk dat dit het eerste was dat Johannes Paulus II noemde toen hij werd verkozen tot paus: “Wees niet bang.” Hij kende alle problemen van de Oost-Europese landen en zijn durf leidde hem ertoe om de confrontatie met hen aan te gaan.
Welke profetische durf wordt vandaag van ons gevraagd? Dit moeten we onderscheiden. Dat wil zeggen, hoe moet deze profetische durf worden gekanaliseerd? Het is een houding die voortkomt uit het magis (2). En het magis is “parresia “ (Grieks voor Vrijmoedigheid). Het magis is gebaseerd op God die altijd groter is. Terwijl je kijkt naar die altijd grotere God, verdiept zich je onderscheidingsvermogen en zoekt deze de plaatsen waarheen de durf gekanaliseerd kan worden. Ik geloof dat dit uw werk is tijdens in deze Congregatie: te onderscheiden “waarheen” het magis, de profetische durf, de “parresia “ (Grieks voor Vrijmoedigheid), moet worden geleid.
Soms gaat profetische durf samen met diplomatie, met pogingen om te overtuigen en met veelbetekenende acties. Zo is profetisch durf nodig om in sommige landen wijdverspreide corruptie te bestrijden. Corruptie, om een voorbeeld te geven, zoals wanneer de grondwettelijke periode van een ambtstermijn afloopt en men probeert de grondwet te hervormen om aan de macht te blijven. Ik geloof dat de Sociëteit van Jezus, in zo een geval, in haar werk om het sociaal bewustzijn te vormen en te verhogen, met durf te werk moet gaan om iedereen ervan te overtuigen dat een land niet kan groeien wanneer het de wettelijke beginselen die dat land zelf heeft ingevoerd om de toekomstige bestuurbaarheid te garanderen, niet respecteert.
V: Heilige Vader, de manier waarop kolonisatoren inheemse volken behandeld hebben is een ernstig probleem geweest. De toe-eigening van hun land door de kolonisten was een ingrijpende gebeurtenis waarvan de gevolgen vandaag nog voelbaar zijn. Wat denkt u hiervan?
A: In de eerste plaats moet gezegd worden dat we ons vandaag meer bewust zijn van de betekenis van de rijkdom van de inheemse volkeren. Dit geldt in het bijzonder wanneer, zowel politiek als cultureel, andere krachten de neiging hebben om ze nog meer te onderdrukken door de globalisering opgevat als een “bol”, een globalisering waarbij alles wordt gestandaardiseerd. Vandaag moet onze profetische durf, ons bewustzijn de kant van de inculturatie kiezen. En ons beeld van de globalisering moet niet die zijn van een bol, maar die van het veelvlak, het polyhedron. Ik vind de geometrische figuur van het veelvlak aantrekkelijk, omdat het één is, maar verschillende gezichten heeft. Het geeft uitdrukking aan hoe je tot eenheid kunt komen met behoud van de identiteit van volken, van mensen en van culturen. Dat is de rijkdom die we vandaag moeten geven aan het proces van globalisering, omdat het anders leidt tot een destructieve homogenisering.
Het proces van een standaardiserende en destructieve globalisering vernietigt de inheemse culturen die juist zouden moeten worden hersteld. En we moeten ze herstellen met de juiste hermeneutiek – die zal deze taak vergemakkelijken. Deze hermeneutiek is niet dezelfde als die tijdens de kolonisatie. De hermeneutiek van die tijd was om te proberen de volkeren te bekeren, de kerk te vergroten … en zodoende de onafhankelijkheid van de inheemse volken te beëindigen. Het was een centralistische soort hermeneutiek, waarbij het dominante imperium op een of andere manier zijn geloof en cultuur oplegde. Het is begrijpelijk dat mensen destijds op deze manier dachten, maar vandaag is een radicaal andere hermeneutiek nodig. Wij moeten de dingen anders interpreteren, met waardering voor ieder volk – hun cultuur, hun taal. We moeten onze bijdrage leveren aan dit proces van inculturatie dat steeds belangrijker is geworden sinds het Tweede Vaticaans Concilie.
Ik wil hier verwijzen naar pogingen tot inculturatie uit de begindagen van de missies. Deze initiatieven kwamen voort uit een ervaring zoals die van Paulus met de heidenen. De Heilige Geest liet hem heel duidelijk zien dat het Evangelie moest worden geïncultureerd in de heidense volkeren. Dit werd herhaald in het tijdperk van de missionaire expansie. Denk bijvoorbeeld aan de ervaringen van Matteo Ricci en Roberto de Nobili (3). Ze waren pioniers, maar een Romeins centralisme met een sterk dominerend karakter stopte dit experiment, onderbrak het. Dit maakte een dialoog waarin culturen werden gerespecteerd niet langer mogelijk. En dit gebeurde omdat sociale gebruiken werden geïnterpreteerd met behulp van een religieuze hermeneutiek. Respect voor de doden, bijvoorbeeld, werd verward met afgoderij. Hier speelt hermeneutiek een centrale rol. Tegenwoordig, denk ik, is het belangrijk, met het grotere bewustzijn dat we hebben ten aanzien van inheemse volken, om de expressie, de cultuur van elk van hen te ondersteunen … en dit werkt door in de wijze van evangeliseren, die immers betrekking heeft op de liturgie en de manieren waarop de eredienst vorm krijgt. De Congregatie voor de Goddelijke Eredienst aanvaardt dit.
Ik eindig met een herinnering die te maken heeft met de moraaltheologie. Toen ik student theologie was, werd ik gevraagd om bibliothecaris te worden. Toen ik een Mexicaanse tekst, geschreven in vraag-en-antwoord-formaat, over de moraal van omstreeks 1700 doornam, vond ik de volgende vraag: “Is seksuele vereniging tussen een Spanjaard en een inheemse vrouw een doodzonde?” Het antwoord van de moralist, een dominicaan, maakte me aan het lachen: “De zaak is ernstig, daarom is het een ernstige zonde wat betreft de materie, maar omdat het gevolg hiervan een Christen is die het koninkrijk van God vergroot, is het niet zo ernstig als wanneer het in Europa zou plaatsvinden.”
V: In uw toespraak toonde u zich een voorstander van een moraal die is gebaseerd op onderscheiding. Hoe stelt u zich voor dat we te werk gaan volgens deze dynamiek van onderscheiding in morele kwesties? Het lijkt mij dat het niet mogelijk is om te blijven bij een interpretatie met een oppervlakkige toepassing van de norm die zich beperkt tot het zien van specifieke situaties als gevallen van de algemene norm.
A: Onderscheiding, in staat zijn om te onderscheiden, is het belangrijkste element. Ik zie dat in de vorming van priesters de onderscheiding ontbreekt. We lopen het risico om gewend te raken aan “zwart-wit denken”, aan ons af te vragen wat legaal is. In het algemeen sluiten we ons nogal af wanneer het gaat om onderscheiding. Een ding is duidelijk: tegenwoordig is in een aantal seminaries een rigiditeit ingevoerd die ver afligt van een onderscheiding met betrekking tot situaties. En dat is gevaarlijk omdat het kan leiden tot een opvatting van de moraal die casuïstisch is. Dit verschijnsel uit zich op verschillende manieren, maar ook zie je steeds eenzelfde lijn. Dit baart me zorgen. Dit is wat ik zei tijdens een bijeenkomst met de jezuïeten in Krakau tijdens de World Youth Day. De jezuïeten vroegen me daar wat ik dacht dat de Sociëteit van Jezus kon doen en ik antwoordde dat een belangrijke taak van de jezuïetenorde is om het onderscheidingsvermogen van seminaristen en priesters te vormen.
Ikzelf en zij die van mijn generatie zijn – misschien niet de jongsten hier, maar wel mijn generatie en enkele daarna –, werden opgeleid in een decadente scholastiek. We studeerden theologie en filosofie met behulp van handleidingen. Het was een decadente scholastiek. Bijvoorbeeld, om het “metafysisch continuüm” uit te leggen – elke keer dat ik me dit herinner, moet ik lachen – kregen we de theorie van de “puncta inflata” (4). Toen de grote scholastiek haar kracht begon te verliezen, ontstond er die decadente scholastiek volgens welke in ieder geval mijn generatie en anderen hebben gestudeerd.
Het was de decadente scholastiek die deze casuïstische houding veroorzaakte. Heel merkwaardig: de cursus over het “sacrament van de boete” in de faculteit theologie, werd in het algemeen – niet overal – gegeven door docenten sacramentele moraal. De hele morele sfeer was beperkt tot “men kan”, “men kan niet”, “tot hier ja, maar tot daar niet”. Tijdens een ad audiendas examen (5) zei een studiegenoot van mij toen hem een zeer ingewikkelde kwestie werd voorgelegd heel eenvoudig: “Maar vader, alstublieft, deze dingen gebeuren niet in de praktijk!” De examinator antwoordde: “Maar het staat in de boeken!”
Het was een moraal die ver afstond van de onderscheiding. In die tijd had je de “cuco” (6), het spook van de situationele moraal … Ik denk dat het Bernard Häring (7) was die als eerste begon te zoeken naar een nieuwe manier om te helpen om de moraaltheologie weer tot bloei te brengen. Het is duidelijk dat in onze tijd de moraaltheologie veel vooruitgang heeft gemaakt in haar reflecties en rijpheid; zij is niet langer een “casuïstiek”.
Op het gebied van de moraal moeten we vooruit zonder te vervallen tot situationisme; het is noodzakelijk om de grote rijkdom naar boven te brengen die vervat is in de dimensie van de onderscheiding – een kenmerk van de grote scholastiek. Wanneer je Sint-Thomas of Sint-Bonaventura leest, realiseer je je dat zij menen dat het algemene beginsel geldt voor allen, maar – dat zeggen ze nadrukkelijk – naarmate men afdaalt tot het bijzondere wordt de vraag gediversifieerder en zijn er vele nuances zonder dat dit het principe verandert. Deze scholastieke methode heeft zijn waarde. Het is de morele methode die werd gebruikt in de Katechismus van de Katholieke Kerk en het is de methode die gebruikt werd in de laatste apostolische exhortatie Amoris laetitia; na de onderscheiding die door de hele kerk werd gedaan door middel van de twee synodes. De moraal gebruikt in Amoris laetitia is thomistisch, maar die van de grote Sint-Thomas zelf, niet die van de auteur van de “puncta inflata”.
Het is duidelijk dat men op het gebied van de moraal te werk moet gaan met wetenschappelijke discipline, met liefde voor de Kerk en onderscheiding. Er zijn bepaalde punten van de moraal waarover je alleen in gebed voldoende licht kan krijgen om er verder theologisch over te kunnen reflecteren. En hier moet je, sta me toe om het te herhalen, “theologie op de knieën” bedrijven. Je kunt niet aan theologie doen zonder gebed. Dit is een belangrijk punt. Ze moet op die manier gebeuren.
V: Over de jezuïetenorde zijn vele legendes: positieve van degenen die welwillend tegenover ons staan en verhalen die een beetje donker zijn van degenen die dat niet doen. Ik zou u, die van ons houdt en ons goed kent, willen vragen: aan welke dingen zou u willen dat we aandacht besteden?
A: Ik vind het nogal moeilijk om hier op te antwoorden omdat het nodig is om te zien waar de kritiek vandaan komt. Het is moeilijk omdat in mijn situatie en in het milieu waarin ik mij beweeg kritiek op de Sociëteit van Jezus vaak een sterk behoudende bijklank heeft. Met andere woorden, het is kritiek afkomstig van mensen die dromen van een restauratie van de jezuïetenorde die misschien ooit aantrekkelijk was, omdat het andere tijden betrof, maar die niet langer wenselijk is voor onze tijd omdat dit vandaag niet langer de tijd van God is voor de Sociëteit van Jezus. Ik denk dat dit het soort argumentatie achter de kritiek is; maar de Sociëteit moet op dit punt trouw zijn aan wat de Geest haar zegt.
Kritiek is ook afhankelijk van wie ze heeft. We moeten onderscheiden waar ze vandaan komt. Ik denk dat soms zelfs de meest kwaadaardige criticus iets kan zeggen dat me helpt. Ik denk dat we naar alle kritiek moeten luisteren en daarover moeten onderscheiden en dat we de deur niet moeten sluiten voor kritiek omdat we het risico lopen dan te wennen aan het sluiten van deuren – en dat is niet goed. Na een onderscheiding kan men zeggen: deze kritiek heeft geen fundering en ik kan haar opzij zetten. Maar we moeten alle kritiek die we horen blootstellen aan onderscheiding; ik zou zeggen dagelijks, persoonlijk, maar altijd met goede wil, met openheid van hart en kijkend naar de Heer.
V: We leven in een wereld die gekenmerkt wordt door politieke en religieuze polarisatie. Uzelf heeft in dit opzicht verschillende ervaringen gehad in uw leven, als provinciale overste en als aartsbisschop van Buenos Aires. Vanuit uw ervaring, welke suggesties kunt u ons doen over hoe met deze situaties van polarisatie om te gaan, in het bijzonder wanneer er medebroeders bij betrokken zijn?
A: Ik denk dat de politiek in het algemeen, de grote politiek, in toenemende mate is gereduceerd tot kleine politiek. Niet alleen de partijpolitiek in afzonderlijke landen, maar ook de sectorale politiek binnen een continent. Ik wilde deze specifieke vraag behandelen – omdat me dit gevraagd was – tijdens de drie toespraken over Europa: de twee in Straatsburg en die ter gelegenheid van de Karel de Grote-prijs. De Franse bisschoppen hebben onlangs een verklaring afgegeven over de politiek die weer opneemt of die volgt op een verklaring van vijftien of twintig jaar geleden, Réhabiliter la politique, en die van groot belang was. Deze verklaring kwam heel gelegen: zij gaf nieuw elan aan de politiek, de politiek als kunst om te bouwen aan de eenheid van alle volken en de eenheid van één volk met alle diversiteit die er is. In het algemeen hoor ik dat het vertrouwen in politici afneemt. Het ontbreekt landen aan de grote politici die in staat waren om zich serieus te wijden aan hun idealen en die niet bang waren voor dialoog of strijd, maar die voortgingen met de intelligentie en het charisma die specifiek zijn voor de politiek. Politiek is een van de hoogste vormen van liefdadigheid. De grote politiek. En ik denk dat polarisatie hierbij niet helpt. Integendeel, wat in de politiek helpt, is overleg.
V: Wat is uw ervaring met broeders-jezuïeten in termen van hun rol en hoe kan men hen aantrekken die de roeping van broeder in de Sociëteit van Jezus hebben?
A: Mijn ervaring met broeders is altijd zeer positief geweest. De broeders met wie ik woonde tijdens mijn studententijd waren zeer wijze mannen. Ze hadden een wijsheid die verschilt van die van scholastieken (nvdr: jonge jezuïeten in opleiding die zich voorbereiden om priester te worden) of die van priesters. Vandaag hebben broeders, zelfs zij die veel hebben gestudeerd en die leidende posities in de instellingen hebben, nog steeds een je ne sais quoi dat anders is dan dat van priesters. En ik denk dat dit moet worden bewaard, de wijsheid, die speciale kwaliteit die samengaat met het broeder-zijn.
Bovendien was ik bij de broeders ik kende onder de indruk van hun speciale zintuig, de capaciteit die ze hadden om te “ruiken”, bijvoorbeeld wanneer ze zeiden: “Let op, pater, ik denk dat hij speciale hulp nodig heeft … “ De broeders die ik kende, hadden vaak een grote discretie. En ze hielpen! De broeder realiseerde, vóór alle andere leden van de communauteit, wat er gebeurde. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen, maar ik denk dat hier sprake is van een specifieke genade. We moeten uitvinden wat Gods wil is voor de broeder vandaag de dag en we moeten ook ontdekken hoe hier vorm aan te geven.
V: Ik zou graag van u willen horen wanneer de profetie van Jesaja vervuld zal worden: “Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen … “ In mijn werelddeel, Afrika, hebben we al genoeg middelen om ieder van ons tien keer te doden.
A: Werken voor de vrede is urgent. Ik zei meer dan anderhalf jaar geleden dat we in de Derde Wereldoorlog leven, maar dan in stukjes en beetjes. Nu klonteren deze stukjes en beetjes steeds meer samen. We zijn in oorlog. Laten we niet naïef zijn. De wereld is in oorlog en verschillende landen betalen de prijs. Laten we denken aan het Midden-Oosten, Afrika: er is daar een situatie van voortdurende oorlog. Oorlogen die voortvloeien uit een hele geschiedenis van kolonisatie en exploitatie. Het is waar dat deze landen hun onafhankelijkheid hebben, maar vaak heeft het land dat hen de onafhankelijkheid gaf de ondergrondse rijkdommen voor zichzelf gereserveerd. Afrika blijft een bron van exploitatie vanwege haar rijkdom; zelfs voor landen die voorheen niet eens dachten aan dit continent. Afrika wordt altijd bekeken vanuit het perspectief van exploitatie en dit lokt natuurlijk oorlogen uit.
Daarnaast is er in sommige landen het probleem van de ideologisering die grote breuken veroorzaakt. Ik geloof dat het werken voor de vrede op dit moment een prioriteit is en niet alleen omdat het een van de zaligsprekingen is. Wanneer zal de vrede komen? Ik weet niet of zij voor de wederkomst van de Mensenzoon zal komen, maar aan de andere kant weet ik wel dat we zo veel mogelijk moeten werken aan de vrede, door middel van de politiek, door samen te leven. We kunnen het. We kunnen het. Met de christelijke houding die de Heer ons toont in het Evangelie kan veel worden gedaan, wordt veel gedaan en maken we vooruitgang. Soms komt dit tegen een hoge prijs in iemands eigen leven. En toch gaan we vooruit. Martelaarschap is een onderdeel van onze roeping.
V: Kunnen we alleen gered worden? Wat is de relatie tussen de gemeenschappelijke verlossing en persoonlijke verlossing?
A: Niemand wordt alleen gered. Ik ben van mening dat dit principe heel duidelijk moet worden gehouden: de redding is voor het volk van God. Niemand wordt alleen gered. Degene die zichzelf wil redden, langs zijn eigen weg van vervulling, zal eindigen met het bijvoeglijk naamwoord dat Jezus zo vaak gebruikt: hypocriet. Hij eindigt in huichelarij. Alleen gered te worden, te proberen zichzelf te redden, met een elitaire houding, is hypocrisie. De Heer is gekomen om iedereen te redden.
V: Is het goed om theologie te studeren in praktijksituaties?
A: Mijn advies is dat alles wat jongeren studeren en ervaren in hun contact binnen verschillende contexten ook het onderwerp moet zijn van persoonlijke en gemeenschappelijke onderscheiding en meegenomen moet worden in gebed. Er moet academische studie zijn, contact met het echte leven – niet alleen aan de periferie, maar aan de grens van de periferie –, gebed en persoonlijke en gemeenschappelijke onderscheiding. Wanneer een communauteit van studenten dit alles doet, ben ik in vrede. Wanneer een van die dingen ontbreekt, begin ik me zorgen te maken. Als studie ontbreekt, dan kan men onzin zeggen of situaties op een simplistische manier idealiseren. Als er geen reële en objectieve context is, begeleid door iemand die het milieu kent en die helpt, dan kan dom idealisme ontstaan. Als er een gebrek aan gebed en onderscheiding is, dan kunnen we heel goede sociologen en politicologen zijn, maar zullen we niet de evangelische durf hebben en ook niet het evangelische kruis dat we moeten dragen – zoals ik al zei aan het begin.
V: In de Sociëteit van Jezus is, sinds AC 35, een groter besef gegroeid met betrekking tot de bedreiging van het ecosysteem. We hebben Laudato si’ met vreugde ontvangen. We hebben het gevoel dat de paus deuren heeft geopend voor de dialoog met allerlei instellingen. Wat kunnen we blijven doen om ons bij dit onderwerp betrokken te voelen?
A: Laudato si’ is een encycliek waaraan velen hebben meegewerkt. Aan de wetenschappers die eraan werkten, was gevraagd om gegronde dingen te zeggen en geen eenvoudige hypotheses. Veel mensen werkten aan de encycliek. Mijn werk was, in feite, om richtlijnen op te stellen, om een paar correcties aan te brengen en vervolgens – in mijn stijl – de laatste versie voor te bereiden en een aantal dingen uit te werken. Ik denk dat we moeten blijven werken door middel van bewegingen, zowel academische als politieke. Het is duidelijk dat de wereld lijdt, niet alleen vanwege de opwarming van de aarde, maar als gevolg van het misbruik van dingen en omdat de natuur wordt mishandeld.
Men moet er bij de uitleg van Laudato si’ ook rekening mee houden dat het geen “groene encycliek” is. Het betreft een sociale encycliek. Zij begint met de realiteit van dit moment, en die is ecologisch, maar zij is een sociale encycliek. Het is duidelijk dat degenen die leiden aan de gevolgen de armsten zijn, de gemarginaliseerden. Het is een encycliek die ons confronteert met deze cultuur waarin mensen aan de rand worden gezet. We moeten hard werken aan het sociale aspect van de encycliek omdat het de theologen die eraan werkten zeer aan gelegen was om te laten zien hoe groot de maatschappelijke impact van de ecologische feiten is. Het helpt veel om ernaar te kijken als een sociale encycliek.
V: Verlangt paus Franciscus een arme jezuïetenorde voor de armen? Welk advies zou u ons geven om in die richting te gaan?
A: Ik denk dat op het punt van de armoede Sint-Ignatius ver voor ons uitgaat. Wanneer men leest hoe hij dacht over armoede en over de gelofte dat we haar niet moeten veranderen, tenzij om haar strenger te maken … dan zet ons dat aan het denken. Deze opvatting van Sint-Ignatius is niet alleen maar een ascetische houding – op de manier van: ik knijp mezelf harder, zodat het meer pijn doet –, maar het is een liefde voor de armoede als een manier van leven, een heilvolle manier, een manier voor de Kerk. Want voor Ignatius is de armoede, en dit zijn twee belangrijke woorden die hij gebruikt, zowel een moeder als een muur. Armoede voedt, zorgt en geeft geestelijk leven, een leven van heiligheid, apostolisch leven. En zij is een muur, zij verdedigt. Hoeveel kerkelijke rampen begonnen niet als gevolg van een gebrek aan armoede, ook buiten de Sociëteit van Jezus, ik bedoel in de hele Kerk in het algemeen. Hoeveel van de schandalen waarvan ik helaas op de hoogte geraakt ben, zijn er niet geboren uit geld. Ik geloof dat de heilige Ignatius een zeer goede intuïtie had. In de ignatiaanse visie op armoede hebben we een bron van inspiratie die ons kan helpen.
Klerikalisme, een van de meest ernstige ziekten waaraan de kerk lijdt, distantieert zich van de armoede. Klerikalisme is rijk. Als het niet rijk is aan geld, dan is het wel aan trots. Maar het is rijk: er is in klerikalisme een gehechtheid aan bezit. Het laat niet toe te worden gevoed door moeder armoede, het laat niet toe te worden bewaakt door de muur van de armoede. Klerikalisme is een van de vormen van de rijkdom waaraan we het meest lijden in de kerk van vandaag; althans in sommige delen van de kerk. Zelfs in de meest alledaagse ervaringen. De arme kerk voor de armen is de kerk van het Evangelie, de bergrede van het Evangelie van Matteüs, en de rede op de vlakte van het Evangelie van Lucas, evenals het “protocol” volgens welke we zullen worden beoordeeld – zie Matteüs 25. Ik ben van mening dat het Evangelie hier heel duidelijk over is en het is noodzakelijk om die richting op te gaan. Maar ik wil ook benadrukken dat het goed zou zijn wanner de Sociëteit kon helpen om de visie van Ignatius over de armoede te verdiepen omdat ik denk dat het een visie voor de hele Kerk is; iets dat ons allemaal kan helpen.
V: U sprak heel goed over het belang van de vertroosting. Wanneer u aan het eind van elke dag terugblikt, wat geeft u dan vertroosting en welke dingen maken dat u minder vertroosting voelt?
A: Ik praat hier met familie, dus ik kan het zeggen: ik ben nogal pessimistisch, altijd! Ik zeg niet dat ik depressief ben want dat is niet waar, maar het is waar dat ik de neiging heb om me te concentreren op wat niet goed uitwerkte. Dus voor mij is vertroosting het beste antidepressivum dat ik ooit heb gevonden! Ik vind het als ik voor de Heer sta en Hem toesta te laten zien wat Hij in de loop van de dag heeft gedaan. Wanneer ik aan het eind van de dag besef dat ik geleid ben, wanneer ik inzie dat, ondanks mijn verzet, er een drijvende kracht was die me als een golf meenam, dan geeft dat me troost. Het is een gevoel als: “Hij is hier.” Met betrekking tot mijn pontificaat troost het mij om innerlijk te voelen: “Het is geen convergentie van stemmen die maakte dat ik uitgenodigd werd voor deze danspartij – Hij is erbij betrokken.” Dit geeft me vertroosting. En wanneer ik me bewust ben van de keren dat mijn weerstanden het wonnen, dan voel ik me daar niet goed bij en vraag ik om vergeving. Dit is heel gebruikelijk … en het doet me goed. Te beseffen dat, zoals Sint-Ignatius het zegt, je “een en al hinderpaal” bent, te erkennen dat je weerstanden hebt waar je elke dag weer mee geconfronteerd wordt en ze soms overwint en soms niet … deze ervaring houdt je op je plaats. Het helpt. Dit is mijn persoonlijke ervaring, in de meest eenvoudige termen.
V: De exhortatie Evangelii gaudium is zeer inspirerend en moedigt ons aan om meer over het thema van de evangelisatie te praten. Wat bedoelt u met de laatste woorden waarin u ons aanspoort om het debat voort te zetten?
A: Een van de gevaren van pauselijke geschriften is dat ze een beetje enthousiasme veroorzaken, maar dan verdwijnen achter de erop volgende. Dat is de reden waarom ik denk dat het belangrijk is om te blijven werken; vandaar de aanwijzing aan het eind dat bijeenkomsten moeten worden gehouden en dat de boodschap van Evangelii gaudium moet worden verdiept: het geeft uitdrukking aan een manier van omgaan met verschillende kerkelijke problemen en evangelisatie van het christelijke leven. Ik denk dat je verwees naar een aansporing aan het eind en die is overgenomen van het Aparecida document. In die passage wilden we verwijzen naar Evangelii nuntiandi, een exhortatie die nog altijd actueel is, nog dezelfde frisheid heeft als toe zij voor het eerst uitkwam; het blijft voor mij het belangrijkste pastorale document sinds het Tweede Vaticaans Concilie. Het wordt echter niet vermeld, het wordt niet geciteerd en hetzelfde kan gebeuren met Evangelii gaudium. Een paar dagen geleden las ik dat het noodzakelijk was om van Evangelii gaudium het punt over de homilie weer op te nemen omdat het in de vergetelheid was geraakt. Het is nodig dat de kerk haar prediking corrigeert en een klerikaal element hieruit wegneemt. Ik geloof dat Evangelii gaudium moet worden uitgediept, er moet aan worden gewerkt door groepen van leken, van priesters en in seminaries want het gaat om de evangelische ademtocht waarnaar de Kerk vandaag de dag verlangt. Op dit punt dienen we voortgang te maken. Het is niet dat iets klaar is, alsof we kunnen zeggen: “Gedaan, en nu over naar Laudato si’ ” en vervolgens: “Klaar, en nu aan de slag met Amoris laetitia.” In geen geval! Ik beveel Evangelii gaudium aan als kader; het is niet origineel – daarin wil ik heel duidelijk zijn. Het zet Evangelii nuntiandi en het Aparecida document naast elkaar. Hoewel het tot stand kwam na de Synode over Evangelisatie, was het de kracht van Evangelii gaudium om terug te keren naar die twee documenten, om ze te vernieuwen, ze in een andere vorm aan te bieden – verandering van spijs doet eten. Evangelii gaudium is het apostolisch kader van de Kerk van vandaag.
V: De Kerk heeft te maken met een daling van het aantal roepingen, vooral op plaatsen waar ze terughoudend was om lokale roepingen te bevorderen.
A: Het overkwam me als bisschop in Buenos Aires meer dan eens dat zeer goede priesters tegen me zeiden: “In mijn parochie heb ik een leek ‘die goud waard is’!” Ze omschreven hem als een eerste klas leek en vroegen dan: “Denkt u dat we hem diaken kunnen wijden?” Dit is het probleem: een leek die waardevol is, maken we een diaken, we “klerikalizeren” hem. In een brief die ik onlangs aan kardinaal Ouellet stuurde, schreef ik dat in Latijns-Amerika het enige dat zich min of meer heeft kunnen redden van het klerikalisme de volksvroomheid is. Omdat, aangezien volksdevotie een van die dingen “van het volk” is waar priesters niet in geloofden, de leken hierin zeer creatief waren. Misschien is het nodig geweest om een aantal dingen te corrigeren, maar volksdevotie werd gered omdat de priesters er zich niet mee bemoeiden. Klerikalisme laat groei niet toe, het staat niet toe dat de kracht van het doopsel groeit. Het is de genade van de doop die aan de zending haar genade en evangelische kracht geeft. Klerikalisme beheert deze genade slecht en geeft aanleiding tot afhankelijkheid die soms hele volken in een staat van zeer grote onvolwassenheid houdt. Ik herinner me de heftige discussies die plaatsvonden tijdens mijn studie theologie of toen ik net gewijd was toen de basisgemeenschappen verschenen. Waarom? Omdat de leken zelf sterk leiderschap begonnen te ontwikkelen; het waren enkele priesters die zich hierbij als eersten onzeker bij voelden. Ik generaliseer te veel, maar ik doe dit met opzet: wanneer ik een karikatuur van het probleem geef, dan doe ik dat omdat het probleem van klerikalisme zeer ernstig is.
Met betrekking tot de lokale roepingen kan ik zeggen dat de daling in roepingen besproken zal worden tijdens de volgende synode. Ik geloof dat roepingen bestaan, je moet alleen weten hoe ze ter sprake te brengen en er zorg voor te dragen. Als de priester altijd haast heeft, als hij betrokken is bij duizend administratieve zaken, als wij onszelf er niet van overtuigen dat geestelijke leiding geen klerikaal charisma is, maar een charisma van leken (dat een priester ook kan ontwikkelen) en als we geen beroep doen op de leken in roepingenonderscheiding, dan is het duidelijk dat we geen roepingen zullen hebben.
Jongeren moeten worden gehoord en jongeren kunnen vermoeiend zijn. Ze komen altijd met dezelfde problemen en je moet naar ze luisteren. En natuurlijk, je moet hier geduld voor hebben, hier voor gaan zitten en luisteren. Bovendien moet je creatief zijn: je moet ze aan het werk zetten met bepaalde dingen. Vandaag de dag zijn de “bijeenkomsten” die lange tijd belangrijk waren niet langer zinvol. Jongeren moeten deelnemen aan activiteiten met een missionair, catechetisch of sociaal karakter. Deze activiteiten doen veel goeds.
Een keer kwam ik in een parochie in de periferie, in een sloppenwijk. De priester had me verteld dat hij bezig was met het bouwen van een ontmoetingscentrum. Deze priester gaf ook les aan de staatsuniversiteit en hij had zowel bij jongens als meisjes enthousiasme opgewekt om mee te doen. Op een zaterdag ging ik eens kijken hoe het ging en ze waren aan het werk als metselaars. De ingenieur die de algemene leiding had was Joods, één van de meisjes was atheïstisch en van de andere weet ik het niet, maar ze waren verenigd in een gemeenschappelijke project. Deze ervaring riep de volgende vraag op: kan ik iets voor en met anderen doen? Je moet jonge mensen aan het werk zetten en naar hen luisteren. Dat zijn de twee dingen die ik zou willen zeggen.
Niet bevorderen van lokale roepingen komt neer op zelfmoord, leidt direct tot sterilisatie van een kerk – de kerk die moeder is. Niet bevorderen van roepingen is als het afbinden van de eileiders; het maakt het deze moeder onmogelijk om kinderen te krijgen. En dat is ernstig.
V: Digitalisering is het typische kenmerk van deze moderne tijd. Het creëert snelheid, spanning, crisis. Wat is de weerslag ervan op de hedendaagse samenleving? Wat kan er gedaan worden zodat het zowel snelheid als diepte krijgt?
A: Zo’n dertig jaar geleden bedachten de Nederlanders een woord: “to rapidize”; dat wil zeggen, een meetkundige reeks in termen van snelheid; het is dit “rapid-izeren” dat de digitale wereld verandert in een potentiële bedreiging. Ik heb het hier niet over de positieve aspecten, want die kennen we allemaal. Ik benadruk ook het probleem van de liquiditeit, de vloeibaarheid die wat concreet is, kan opheffen. Een tijdje geleden vertelde iemand me over een Europese bisschop die een vriend opzocht die zakenman was. Deze liet de bisschop zien hoe hij in tien minuten een winstgevende transactie afsloot: hij verkocht vee van Los Angeles naar Hong Kong en in een paar minuten was de winst bijgeschreven op zijn rekening. De liquiditeit van de economie, de liquiditeit van de arbeid: dit alles zorgt voor stijgende werkloosheid … en een vloeibare wereld. Men hoort de kreet, de oproep tot “terugkeren”, hoewel ik niet hou van dat woord, want het is een beetje nostalgisch. “Volver” is de titel van een Argentijnse tango! Er is een verlangen om de concrete dimensie van het werk te herstellen. In Italië is 40% van de jongeren onder de 25 werkloos; in Spanje 50%; in Kroatië 47%. Het is een alarmsignaal dat laat zien dat deze liquiditeit werkloosheid creëert.
Bedankt voor de vragen, de levendigheid van het gesprek en vergeef me als ik te vrij gesproken heb …
* * * *
Aan het eind van de dialoog begroette pater Arturo Sosa S. J., algemene overste van de Sociëteit van Jezus, de paus met de volgende woorden:
“Heilige Vader, aan het eind van deze twee sessies wil ik u, namens alle medebroeders verzameld in de 36e Algemene Congregatie, uit mijn hart bedanken voor uw broederlijke aanwezigheid onder ons en, God zij dank, voor de vrijheid waarmee u sprak! Hartelijk dank voor uw bijdrage aan onze onderscheiding.
We zijn dankbaar dat u de oproep om ons charisma in de diepte te beleven, heeft bevestigd. Hierbij trekken we op samen met de kerk en met vele mannen en vrouwen van goede wil, die bewogen zijn door mededogen, vastbesloten om te troosten en te verzoenen en ontvankelijk voor wat de tekenen van de tijd ons kunnen zeggen.
We verlangen voort te gaan zonder toe te geven aan de verleiding om te blijven stilstaan op een van de vele mooie plekken waar we langskomen. We verlangen te lopen bewogen door de vrijheid van de kinderen van God die ons beschikbaar maakt om overal heen te worden gezonden. We worden hierbij geconfronteerd met een lijdende mensheid; we willen de dynamiek van de incarnatie van de Heer Jezus volgen en het lijden verlichten van zovele broeders en zusters die, net als Hij, gekruisigd worden.
We zullen samen wandelen, volgens onze manier van doen, zonder de spanningen tussen geloof en rechtvaardigheid, dialoog en verzoening, contemplatie en actie op te heffen … langs een pad dat ons leidt naar een diepgaande ontmoeting met de menselijke rijkdom zoals die tot uiting komt in culturele diversiteit. Wij zullen onze inspanningen voor inculturatie voortzetten om het evangelie beter bekend te maken en te verkondigen en om het interculturele gezicht van onze gemeenschappelijke Vader te laten zien.
Wij zullen trouw uw advies opvolgen om ons aan te sluiten bij u in uw voortdurend gebed om de vertroosting te ontvangen die dienaren van de blijde boodschap van het Evangelie maakt van iedere jezuïet en van alle mannen en vrouwen die de missie van Christus delen.
Met een dankbaar hart zouden we u nu graag persoonlijk willen begroeten.”
Noten:
(1) Parresia is een Grieks woord dat vaak voorkomt in de Griekse tekst van het Nieuwe Testament. Het geeft de moed en oprechtheid van de getuigenis aan. Het is een woord dat veel gebruikt wordt in de christelijke traditie, vooral in het begin, soms als het tegengestelde van hypocrisie.
(2) Het magis (Lat: meer) in de ignatiaanse traditie komt van het beroemde motto Ad Maiorem Dei Gloriam (tot meerdere glorie van God – afkorting: AMDG) en vat heel beknopt een belangrijk aspect van de ignatiaanse spiritualiteit samen. Het werk van de Jezuïeten wordt gekenmerkt door dit magis: een levende spanning die ons eraan herinnert dat het altijd mogelijk is om een stap voorwaarts te doen van waar we zijn omdat onze weg in de lijn ligt met een steeds meer expliciete manifestatie van de heerlijkheid van God. Door de onderscheiding van geesten leren we het goede dat aanwezig is in elke situatie te herkennen en kunnen we zo kiezen voor wat leidt tot het grotere goed.
(3) De jezuïeten Matteo Ricci (1552-1610) en Roberto de Nobili (1577-1656) waren echte pioniers. Missionarissen in respectievelijk China en India, probeerden ze de verkondiging van het Evangelie aan te passen aan de lokale cultuur en godsdienst. Dit veroorzaakte echter onrust en in de kerk rezen er protesten tegen de geest van deze manier van doen omdat men meende dat de christelijke boodschap hierdoor werd besmet.
(4) De paus verwijst naar de theorieën en debatten uit de beginjaren van de zeventiende eeuw waarbij ook jezuïeten betrokken waren zoals Rodrigo de Arriaga.
(5) Het gaat hier om een examen, gebruikelijk in de Sociëteit van Jezus, dat bedoeld is om het vermogen te testen van een kandidaat voor het priesterschap om de biecht te horen.
(6) (Sp) Cuco kan worden vertaald als: boeman.
(7) Bernard Häring (1922-1998), redemptorist, was een Duitse moraaltheoloog en een van de oprichters van de Academia Alfonsiana. Zijn werk had een belangrijke invloed op de voorbereiding en ontwikkeling van het Tweede Vaticaans Concilie.
Bekijk alle nieuwsberichten