Gaël Giraud – wiskundige, econoom, jezuïet – stelt in zijn nieuwste boek L’Économie à venir het geloof in dienst van de economie. Activisme is hem niet vreemd. Hij wil de koers van ons economisch systeem heroverwegen in het belang van “ons gemeenschappelijk huis”.
Gaël Giraud – wiskundige, econoom, jezuïet – stelt in zijn nieuwste boek L’Économie à venir het geloof in dienst van de economie. Activisme is hem niet vreemd. Hij wil de koers van ons economisch systeem heroverwegen in het belang van “ons gemeenschappelijk huis”.
Gaël Giraud sj is een econoom met een missie. Hij nodigt iedereen uit te ontsnappen aan de illusies over de markt. Illusies die ons ervan weerhouden het klimaat- en gezondheidsdrama serieus onder ogen te zien. In dit ‘ontsnappen aan’, kan een “elementair geloof” een bepalende rol spelen, meent hij. Dat wil zeggen: een eenvoudig geloof in het bestaan. Het christelijk geloof is in de eerste plaats zo’n elementair geloof. “Daarom is er bij het Laatste Avondmaal geen grootse toespraak – het is een gezamenlijke maaltijd.”
Die gezamenlijke maaltijd ziet hij als een elementaire geloofsdaad binnen het kader van ons samen leven. “Mijn mens-zijn rust op deze geloofsdaad”, zegt hij. “Die daad bevestigt dat ik het leven gratis heb ontvangen, dat het mooi is en dat het het waard is om met anderen te worden geleefd. Dit is wat mij ’s ochtends doet opstaan.”
De christelijke traditie gaat hierin sterker meezingen wanneer we teruggaan naar de Getuige van dit geloof bij uitstek: Jezus. “De persoonlijke ontmoeting met Christus kan ons dan doen groeien van dit elementaire geloof tot de gave van onszelf voor anderen: “Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden” (Joh 15,13).”
Gaël Giraud is een econoom waarnaar geluisterd wordt, laat de volgende anekdote zien. Tijdens zijn ‘derde jaar’ – aan het einde van de jezuïetenvorming – werd hij uitgenodigd opnieuw na te denken over zijn roeping. Met enkele andere jezuïeten deed hij de 30-daagse retraite met de Geestelijke Oefeningen en daarna werd hij naar de vluchtelingendienst in Rome gestuurd.
“Daar kookte ik enkele maanden in de kelders van de Gesù, het moederhuis van de jezuïeten, waar Ignatius woonde en de orde leidde. We maakten eten voor de vluchtelingen, zelfs op het hoogtepunt van de pandemie. De ambassadeur van Frankrijk bij de Heilige Stoel nodigde me in die tijd uit om aan het eind van de dag in haar residentie met haar te komen praten.”
“Dat vat, denk ik, ons jezuïetenleven goed samen: te worden gegeven aan de meest behoeftigen, van wie we de energie, de moed en de levensvreugde ontvangen, en die dan te geven aan degenen bovenaan de maatschappelijke ladder en die wellicht structurele invloed kunnen uitoefenen.”
Pas nadat ik afgestudeerd was in de wiskunde realiseerde ik me dat ik niet gelukkig kon zijn als ik geen concrete toepassingen in mijn werk zou vinden. En omdat wiskunde een belangrijke rol speelt in de economie, begon ik me hiervoor te interesseren met aanvankelijk een welwillendheid om te begrijpen wat zij ons te zeggen had. Dat was totdat de financiële crisis van 2007-2009 me wakker schudde.
In 2003, voordat ik jezuïet werd, was ik onderzoeker bij het CNRS (Centre national de la recherche scientifique) en kwantitatief ingenieur financiële markten. Het was mijn taak om voor banken de risico’s van bepaalde producten te analyseren. In die tijd bestudeerde ik de beroemde subprimes (rommelhypotheken) die de wereld een paar jaar later in een crisis zouden storten die niemand voor 2006 had voorzien. In 2003 waarschuwde ik de bank voor de risico’s van bepaalde subprime-producten. Ik kreeg toen te horen: “We verdienen zoveel geld! Maak je niet ongerust!
Nu ik erover nadenk, heb ik het gevoel dat ik op het dek van de Titanic stond, waar de rijken plezier maakten terwijl het luxe cruiseschip op de ijsberg afstormde. Ik krijg soms kritiek omdat ik de banken aanval, maar dat komt omdat ze een heel belangrijke rol in ons leven spelen. Ik wil de banken niet afschaffen; ik wil dat ze hun werk goed doen.
Om een fundamentele reden die verband houdt met de evolutie van de economische theorie. Sommige schrijvers aan het einde van de 19e eeuw, waaronder de Fransman Léon Walras, beweerden dat wat in de economie overheerst het nut is dat het individu ontleent aan zijn consumptie. In hun systeem gebeurde alles alsof iedereen, onophoudelijk, probeerde om dit nut te maximaliseren. Dit levert een dubbel probleem op.
Ten eerste, hoe definieer en meet je nut? Onmogelijk! Ik daag je uit om me te vertellen welk nut je ondervindt van het eten een veganistisch gerecht. Ten tweede: het argument dat individuen alleen met elkaar verbonden zijn door een door de markt bepaald prijssysteem weerspreekt alles wat de andere sociale wetenschappen ons vertellen over de mensheid en is het in tegenspraak met de christelijke antropologie. Ten slotte zijn deze modellen strijdig met de natuurkunde en biologie. Kortom, het bouwwerk van deze zogenaamde economische wetenschap is op zand gebouwd.
In de 18e eeuw, met de Verlichting, beginnen drie belangrijke ideeën de nieuwste Europese geschiedenis te structureren.
Ten eerste de ontheiliging van de politieke macht. Het is niet langer aan God of traditie om te zeggen hoe we ons politiek moeten organiseren; dat is een kwestie van democratisch debat.
Ten tweede wordt de wet geacht iedereen te beschermen en dan vooral tegen de tirannie van de staat.
Ten slotte wordt privé-eigendom een onschendbaar recht verklaard door revolutionairen, we zijn geneigd dit te vergeten, afkomstig uit de bourgeoisie.
Veertig jaar geleden heeft het Westen echter gebroken met dit programma en keerde het terug naar het tijdperk van het postliberalisme. We “re-sacraliseren” de macht door ons lot toe te vertrouwen aan de financiële markten. We verdraaien de wet, onderwerpen haar aan de verdediging van de privébelangen van een zeer kleine minderheid.
Ten slotte wordt privé-eigendom uitgebreid tot alle gebieden, inclusief het menselijk lichaam. Denk hierbij aan de discussies over draagmoederschap; wordt het vrouwelijk lichaam hierbij niet als een marktobject beschouwd? De privatisering van de wereld vernietigt het sociale netwerk.
Ik heb twee jaar in Tsjaad gewoond. In de dorpen daar is het land van niemand. Het wordt gedeeld door de gemeenschap volgens duidelijk gedefinieerde criteria en niemand denkt eraan te zeggen dat hij de eigenaar van zijn veld is. De commons gaan heel ver terug in de geschiedenis van de mensheid, maar zijn ook nieuw en modern bij het aangaan van de uitdagingen van de 21e eeuw.
De pandemie maakt het bijvoorbeeld mogelijk om te begrijpen dat gezondheid een wereldwijd gemeengoed is. Als vaccins volledig worden geprivatiseerd, zullen er kosten zijn om er toegang toe te krijgen die te hoog zijn voor de armste landen. Als gevolg hiervan zal het virus blijven circuleren, met het risico te muteren en bestaande vaccins nutteloos te maken. Hieruit blijkt dat er situaties zijn waarin het privé-eigendom in naam van het algemeen belang moet worden beperkt.
Dit is hoe de vroege Kerk werd georganiseerd volgens de Handelingen van de Apostelen. “(Ze) bezaten alles gemeenschappelijk” schrijft Lucas, de auteur, in Handelingen 2,44 en 4,32. Lucas schildert het beeld van een Kerk die zich verzet tegen twee gevaren.
Ten eerste, heimelijke privatisering. Onthoud: twee bedriegers (Ananias en Saffira) verbergen een deel van hun erfgoed en worden onmiddellijk gedood. Je kunt zeggen dat het een beeld betreft, maar het onderstreept wel de ernst van het probleem.
Dan, in Handelingen 12, 20-23, wordt koning Herodes geprezen als een God; ook zijn einde laat niet op zich wachten. De absolutistische staat gegrondvest op een theocratie heeft niets te maken met waar het christendom voor staat.
In mijn afstudeerscriptie theologie, Composer un monde en commun, probeer ik terug te gaan naar het centrale mysterie waar het Laatste Avondmaal deel van is. “Dit is mijn lichaam, onder jullie verdeeld.” Christus deelt zijn lichaam zodat we allemaal met elkaar kunnen communiceren en niet ieder voor zich bezig is. Het christendom helpt ons te leren om in onze moeilijke situatie zaken beschikbaar te stellen voor de gemeenschap. Om het hoofd te bieden aan de enorme uitdaging van de ecologische ramp waarin we zijn verwikkeld, moeten we leren zorgen voor onze commons: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, cultuur … en daarvoor moeten we onze spirituele bronnen aanboren. Ik denk hier vooral aan de christelijke bronnen. Hoewel andere religieuze of filosofische tradities ook belangrijke bijdragen kunnen leveren, is de stem van de christenen uniek.
Vanwege de missie. De jezuïeten zijn een missionaire orde. Kort gezegd, een jezuïet wordt “gestuurd” naar sociale, culturele, geografische uitersten – naar de grenzen, zoals paus Franciscus zegt – om het Rijk van God te verwelkomen. Dit is wat mij aantrok.
Voordat ik mijn geloften aflegde, maakte ik in Tsjaad twee jaar deel uit van een jezuïetenmissie die in een gevangenis samenwerkte met hen die vrouwelijke gevangenen beschermden tegen geweld van mannen. Later heb ik een centrum voor straatkinderen opgericht in Balimba dat nog steeds bestaat. Ik heb daar bijzondere dingen meegemaakt die mijn beslissing deels verklaren.
Een tweede reden is dat veel van de grote katholieke theologen van de twintigste eeuw jezuïeten zijn. Toen ik negentien was, ontdekte ik Karl Rahner die, samen met Kant, de grote inspirator van mijn jeugd blijft. De spiritualiteit speelt ook een belangrijke rol. Sinds mijn twintigste helpt een geestelijk begeleider die jezuïet is me in mijn gebedsleven en opent hij voor mij de rijkdom van de Geestelijke Oefeningen van onze stichter Ignatius van Loyola.
In ons bestaan als jezuïet staat voorop het volbrengen van de missie die ons is toevertrouwd. Elke jezuïet krijgt zijn missie van een andere jezuïet. Dit is de diepe betekenis van de gelofte van gehoorzaamheid: ik stem ermee in dat wat het hart van mijn leven zal zijn mij door een ander wordt gegeven. Voor mij is het moeilijkste om deze missie niet te vervullen zoals James Bond, die denkt dat alles hem is toegestaan. Dit heeft iets bevrijdends: ik sta niet in het centrum. En, natuurlijk, het heeft ook iets moeilijks: het duurt een leven lang om je dit eigen te maken.
Ja, ik heb een missie als econoom. We kunnen zeggen dat dit een onderdeel is van de “evangelisatie” zoals dat deel uitmaakt van het elementaire geloof volgens de theologen Christoph Theobald en Étienne Grieu. Het christelijk geloof is in de eerste plaats een elementair, heel eenvoudig geloof in het bestaan. Daarom is er bij het Laatste Avondmaal geen grootse toespraak – het is een gezamenlijke maaltijd. Het is een elementaire geloofsdaad binnen het kader van samenleven. Mijn mens-zijn rust op deze geloofsdaad die bevestigt dat ik het leven gratis heb ontvangen, dat het mooi is en dat het het waard is om met anderen te worden geleefd. Dit is wat mij ’s ochtends doet opstaan.
De christelijke traditie komt in het spel wanneer we proberen langs de leidraad van heiligheid die deze of gene getuige ons discreet biedt, terug te gaan tot naar de Getuige bij uitstek, Jezus. De persoonlijke ontmoeting met Christus kan ons dan doen groeien van dit elementaire geloof tot de gave van onszelf voor anderen: “Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden” (Joh 15,13).
Dit elementaire geloof kan door iedereen worden ervaren. Ik ontmoet atheïsten – het klinkt misschien wat banaal – die een elementair geloof hebben dat steviger in hen verankerd is dan bij sommige christenen. Als ik het over economie heb, probeer ik mijn bijdrage te leveren aan het opgraven van dit elementaire geloof. Ik ben er fundamenteel van overtuigd dat onze samenleving in staat is om de mythen van de neoklassieke economie achter zich te laten, om te ontsnappen aan de illusies over de markt die ons ervan weerhouden het klimaat- en gezondheidsdrama serieus onder ogen te zien. Dit vereist een beslissing, een daad van collectieve spirituele moed.
De enige die volledig coherent is, die een echte stilistische eenheid (in de zin van Theobald) tussen vorm en inhoud laat zien, is Christus. Ik doorloop, zoals iedereen, de leerschool van de heiligheid, val daarbij regelmatig op mijn gezicht en heb nog een lange weg voor mij.
Ja, er ligt een gevaar op de loer; ik illustreer het met een beeld uit Exodus. Stel je voor dat Mozes wanneer hij met het Joodse volk de Rode Zee doortrekt tegen de engel, die aan het hoofd van de colonne staat, zegt: “Ga weg, ik neem het bevel over!” Ik ben verwikkeld in een strijd waarbij soms de verleiding opkomt om mezelf voor de legeraanvoerder te houden en te geloven dat ik mijn strijd voer en niet langer die van God.
Ik zou bij u in psychoanalyse moeten gaan om daarachter te komen! Eén ding is zeker: wat ik in Tsjaad heb meegemaakt, heeft diepe indruk op me gemaakt. Voordat ik daar werkte als vrijwilliger, studeerde ik aan de École normale supérieure en de École polytechnique, waar ik mijn eerste scriptie schreef. Terug in Frankrijk, begon ik weer in de École polytechnique. Op een dag belde een Tsjadische vriend me op en kondigde blij aan dat ze eindelijk water hadden gevonden op het terrein van het opvangcentrum voor kinderen in Balimba. Toen ik opgehangen had, keek naar het hightechlab waar ik mijn scriptie had geschreven en vroeg me af: “Leven we in dezelfde wereld?” Als u dit meegemaakt had, dan zou u het moeilijk gevonden hebben om onverschillig te blijven tegenover wat tachtig procent van de mensheid treft. Dit kan inderdaad leiden tot een vorm van radicalisme.
Het denken van Franciscus gaat veel verder dan dat! Om hem te begrijpen, moet je Evangelii Gaudium nog eens lezen. Dat is een geweldige tekst waarin de paus zijn ervaring deelt en de Kerk oproept om opnieuw aan te sluiten bij de pastorale houding waartoe Johannes XXIII uitnodigde toen hij het Vaticaans Concilie II lanceerde. Deze pastorale houding is te geloven dat God al leeft in de mannen en vrouwen van vandaag, dat de Heilige Geest in hun hart werkt, dat ze iets te zeggen hebben over en hun bijdrage kunnen leveren aan de komst van het Rijk van God.
Het is de taak van de Kerk om naar hen te luisteren, een stem te geven aan hen die die niet hebben. In wezen gaat het om het geloof van hen die geloven te vergemakkelijken, hen te helpen om “bij de bron te komen”, te stimuleren. Maar soms loopt de Kerk het risico hun plaats in te nemen en te dicteren wat ze moeten doen. In het bijzonder met Laudato si’ leeft paus Franciscus deze pastorale houding van de Kerk voor door te erkennen dat de uitdaging die nu de overgrote meerderheid van de mensheid overschaduwt die van het klimaat is. Hij luisterde naar de wereld en zei hardop wat iedereen doormaakte in 2015. Vandaar de buitengewone impact van deze encycliek.
De ecologie die paus Franciscus voorstelt, is geen reeks maatregelen om toe te passen. Het is een integrale ecologie die is gebaseerd op een relationele antropologie ontwikkeld in Fratelli tutti, een andere encycliek, die Laudato si’ aanvult.
Het kernidee is: wat mij vormt als mens, geschapen naar het beeld van God, zijn de relaties waarmee ik verbonden ben met anderen en met het leven in het algemeen. De paus roept ons op om te breken met de waanzin van het westerse naturalisme, belichaamd door de Vitruviusman van Leonardo da Vinci. Dat is een man met de armen en benen uit elkaar, omgeven door een cirkel en een vierkant, geïsoleerd, zonder vrouw, zonder natuur, alleen met de techniek. In plaats daarvan biedt Franciscus ons een christelijke kosmologie aan, in de eerste plaats gebaseerd op relaties. En dat is iets waar een bepaalde politieke ecologie nog doof voor is.
Dit is een centraal concept voor Christoph Theobald, mijn scriptiebegeleider. De filosoof Jacques Derrida zegt dat onvoorwaardelijke gastvrijheid zowel noodzakelijk als onmogelijk is. Noodzakelijk want voorwaardelijke gastvrijheid is geen gastvrijheid meer. In Frankrijk vragen ze niet, zoals in de Verenigde Staten, om je bankkaart wanneer je binnenkomt op de Spoedeisende Hulp – en dat is maar goed ook.
Maar we kunnen onze grenzen ook niet wijd openstellen voor de hele wereld! Met het risico sommigen te choqueren, denk ik zelfs dat we onze grenzen voorlopig niet verder moeten openen en ons moeten concentreren op het verwelkomen van degenen die aankomen en hen de middelen te geven om te integreren, terwijl we een Marshallplan lanceren voor de Sahel en het Midden-Oosten.
In werkelijkheid is onvoorwaardelijke gastvrijheid een collectieve instelling van het hart, die wordt belichaamd in daden. Dit is een manier om de vraag te beantwoorden die Christus stelt met de gelijkenis van de Samaritaan: wie is mijn naaste? Hem of haar naast wie ik mij schaar? Het tegenovergestelde van onvoorwaardelijke gastvrijheid is tribalisme, dat alleen interesse toont voor en waarde toekent aan degenen die tot de eigen stam behoren.
Zeker, echt onvoorwaardelijke gastvrijheid is onmogelijk, behalve voor Christus. Jezus vraagt mensen niet of ze een bankkaart of een blanco strafblad hebben voordat Hij met hen afspreekt. Hij verwelkomt iedereen, ook niet-Joden, en laat zich door hen bewegen, zelfs in die mate dat Hij het messiaanse programma dat Hij erfde, omvormt en het openstelt voor alle naties. Het is deze messiaanse gastvrijheid die de kern vormt van het leven van Jezus en waartoe wij christenen geroepen zijn.
Bekijk alle nieuwsberichten