Franciscus Xaverius was een man met een grote missionaire passie. Wat dreef hem en hoe wist hij zoveel missionarissen naar het Oosten te lokken?
Franciscus Xaverius was een man met een grote missionaire passie. Wat dreef hem en hoe wist hij zoveel missionarissen naar het Oosten te lokken?
Op 29 november 1970 sprak paus Paulus VI in Manila de volgende woorden uit in zijn homilie: “Ik zou nooit vanuit Rome naar dit verre land gekomen zijn, als ik niet vast overtuigd was van twee fundamentele gegevens: ten eerste Christus, en tweede uw zaligmaking”. Daar voegde hij aan toe: “Hoe verder weg het doel, hoe moeilijker mijn zending, des te dringender is de liefde die mij ertoe dwingt toch te komen”. De heilige Franciscus Xaverius had dezelfde woorden kunnen uitspreken. Want ook zijn motivatie was Christus en de zaligmaking van het volk. En daarom schrok hij er niet voor terug de grootste afstand en het verste doel als het meest urgente te beschouwen. Vanuit dit enthousiasme verkondigde hij het Evangelie in India, in Malacca (Malaysia), in de Molukken (Indonesië) en in Japan. Alleen de dood hield hem tegen, toen hij probeerde China binnen te trekken; zijn laatste missionaire droom.
Xaverius zag zichzelf primair als een instrument in Gods hand. Hij schreef: “Ik vertrouw erop dat onze Heer Christus mij het begrip geeft, en mij de genade schenkt, mij te gebruiken, dit waardeloze instrument, om zijn geloof te vestigen onder de heidenen. Tegelijkertijd wist hij, dat dit “waardeloze instrument” op missie was gestuurd door Ignatius van Loyola, op verzoek van Koning Juan III, koning van Portugal. Xaverius onderhield een oprechte band met Ignatius, zowel door informatie te geven over de hindernissen waarmee hij werd geconfronteerd, alsook door het uitspreken van zijn dankbaarheid voor de hulp die hij had ontvangen.
In Franciscus Xaverius herkennen we een missionaris, die altijd verder wilde gaan, om te zoeken naar de grootste vruchten. Zijn verlangen naar steeds groter dienstbetoon kunnen we terugvinden in verschillende en herhaalde uitdrukkingen: “Groot vrucht dragen“; “oneindig vrucht dragen”; “opdat de grenzen van de heilige Moeder de Kerk zich steeds mogen uitbreiden”; “om meer en meer God onze Heer te dienen”; “om ons heilig geloof te doen groeien”; “om de wet van onze Heer Jezus Christus te verspreiden”.
Laten we nu eens in detail kijken in welk verband hij dergelijke uitdrukkingen gebruikte, die zo typisch waren voor hen die getraind waren in de school van de Geestelijke Oefeningen.
In 1541, in Lissabon, juist voor zijn vertrek naar Goa, schreef Xaverius naar Ignatius: “Deze week vertrekken we naar de Indiën, en in God onze Heer hopen we veel vruchten te oogsten dankzij de grote bereidwilligheid die er in deze landen bestaat voor de bekering der zielen, getuige wat daarover wordt verteld door hen die daar al veel jaren geleden waren.”
In 1545 schreef hij vanuit Kochi naar pater Simón Rodrigues in Lissabon om te vragen om meer missionarissen. Daarvoor gaf hij de volgende argumentatie: “Stuur veel mensen naar India, want die zullen in staat zijn de grenzen van onze heilige Moeder de Kerk grotelijks uit te breiden”.
Maar zijn verlangen om die grenzen uit te breiden betrof niet alleen India, Malacca of de Molukken: zijn enthousiasme dreef hem nog besluitvaardiger en sterker naar Japan en China. Dus schreef hij in 1548: “Sommige Portugese handelaars, mannen die veel vertrouwen verdienen, gaven me zeer positieve berichten over verschillende pas ontdekte grote eilanden, die genoemd worden de Eilanden van Japan, en waar volgens hen veel vruchten zouden kunnen worden gewonnen in de groei van ons heilig geloof, meer dan in welk deel van India ook. De mensen daar zijn uiterst hongerig naar kennis, anders dan de heidenen in India. Al de Portugese handelaren die van Japan terugkomen, vertellen me dat als ik daar zou zijn, ik een grote dienst zou bewijzen aan God onze Heer, meer dan naar de heidenen van India, want het is een volk van grote wijsheid. Van datgene wat ik meende te voelen in mijn ziel, komt het mij voor dat ik of iemand uit de Sociëteit binnen twee jaar naar Japan zal gaan, ook al is het een reis met vele gevaren, zowel vanwege de grote stormen, maar ook vanwege de Chinese piraten, die door hun plunderingen op zee veel schepen verloren doen gaan”.
Deze aandacht voor wat hij voelde in zijn ziel – een proces van echte onderscheiding – bracht Xaverius tot het besluit naar Japan te gaan. In 1549 deelde hij dit mee aan Ignatius: “Vanuit een grote innerlijke vrede heb ik het besluit genomen, naar dit land te gaan; onder deze mensen, lijkt het me, zou dan zij het gegeven hoe ze zijn, de oogst die wij, leden van de Sociëteit, zullen oogsten tijdens ons leven, vereeuwigd kunnen worden. Deze woorden vormen een ware profetie, als we ons realiseren dat na de verdrijving van de missionarissen en na de vervolging van de christenen in de 17e tot de 19e eeuw, het christendom in Japan zou overleven zonder enig contact met de buitenwereld. Of met de woorden van Xaverius, het geloof zou er eeuwig blijven “dankzij hoe ze zijn”.
Een paar maanden na zijn aankomst in Japan bleef Franciscus Xaverius vol vertrouwen. Hij denkt er zelfs aan verder te gaan, want hij schrijft: “Nergens anders onder de landen die tot nu ontdekt zijn, kunnen er volgens mij zoveel vruchten worden geoogst als in deze landen, en nergens beter dan in China of Japan kan de Sociëteit zich voortzetten.
Steeds weer bereid om de grenzen van zijn missionaire activiteiten te verbreden, en steeds meer overtuigd van het belang van China, bereidt Xaverius zijn tocht van 1552 voor. Feitelijk schrijft hij dat jaar naar de jezuïeten in Europa: “Ik geloof dat ik in dit jaar (1552) daarheen zal gaan waar de koning van China is, want het een land waar de wet van onze Heer Jezus Christus grotelijks kan worden verbreid; en als ze zijn wet daar zouden willen aanvaarden, dan zou dat een grote hulp zijn, zodat ze in Japan niet langer de sekten zouden vertrouwen waarin ze geloven”.
Zijn karakter stelde Franciscus Xaverius in staat nieuwe wegende openen, maar hij was bovendien een uitmuntende organisator. De gezellen die werden toegevoegd, ofwel vanuit Europa, ofwel ter plekke geworven, werden verdeeld over de nieuwe christengemeenschappen, vaak met heel precieze aanwijzingen, zodat ze het begonnen werk konden voortzetten. Wat dit betreft: het is de moeite waard de aanwijzingen in herinnering te roepen, die de Apostel van het Oosten gaf betreffende de noodzakelijke kwaliteiten van missionarissen.
Het portret van de ideale missionaris verschuift duidelijk in verband met de streken waar Xaverius het over heeft. Voor de streken van India schreef hij naar de Ignatius in 1545, zijn “lichamelijk sterkte, en daarnaast geestelijke kracht” noodzakelijk. Verder was volgens hem maar een geringe opleiding en onderricht nodig, want het missionaire werk bestond hoofdzakelijk in het instuderen van gebeden, bezoek aan de dorpen, en de doop van kinderen.
In 1546 herinnerde Xaverius de jezuïeten in Europa er aan, dat de bereidheid om te leven en te sterven tussen de plaatselijke bevolking belangrijker was dan studies en intellectuele vaardigheden. In 1549 was hij zelfs nog duidelijker toen hij in een brief aan Ignatius een lijst opgaf van de onmisbare karakteristieken van de missionaris: “Voor hen die naar de ongelovigen moeten gaan in afwachting van hun bekering, is niet veel vorming en geleerdheid nodig, maar wel veel deugden zoals gehoorzaamheid, nederigheid, volharding, geduld, liefde tot de naaste en grote zuiverheid, vanwege de vele verleidingen tot zonde die er zijn.”
Hij vroeg aan Simón Rodrigues hem in datzelfde jaar in de Oost te vergezellen en geen gezellen mee te brengen die te jong waren: “In feite hebben we hier behoefte aan mannen boven de dertig en tot de veertig, die beschikken over al de deugden zoals nederigheid, zachtaardigheid, geduld en bovenal zuiverheid.
Voor de steden van Goa en Kochi vroeg Xaverius om jezuïeten die het talent hadden biecht te horen en de Geestelijke Oefeningen te geven; en voor de Portugese versterkte forten in het Oosten: predikanten die in staat waren de verschillende groepen die er daar waren catechese te geven.
Wat betreft de missionarissen die naar Japan en China gestuurd zouden worden, vroeg Xaverius om bepaalde bijzondere kwaliteiten. De missionarissen die bestemd zijn voor deze twee landen moeten uitstekend intellectueel voorbereid zijn: “zodat ze in staat zijn te antwoorden op de vele vragen die de oordeelkundige en geslepen heidenen zoals de Chinezen en de Japanners stellen”.
Wat betreft de missionarissen die naar Japan gestuurd zouden worden, had hij de speciale aanbeveling dat ze ervaring hadden en getest waren met betrekking tot de misleidingen van de wereld; en hij voegde toe: “Het zou goed zijn als het goede filosofen waren en het zou niet slecht zijn als ze vaardig waren in dialectiek, om de Japanners te betrappen op tegenspraak tijdens de discussies. Ze zouden ook een beetje op de hoogte moeten zijn van de sterrenhemel, want de Japanners zijn er zeer op gespitst de bewegingen van de lucht te kennen, de zonsverduisteringen, het wassen en afnemen van de maan; waar regenwater, sneeuw en hagel, donder en bliksem, kometen en andere natuurverschijnselen vandaan komen. Het uitleggen van dergelijke zaken is zeer bruikbaar om de welwillendheid van het volk te winnen”.
Met deze aanbevelingen uit 1552, betreffende de kwaliteiten van de missionarissen, wist Franciscus Xaverius – zoals hij had gedaan in al die jaren in het Oosten – telkens opnieuw wegen te openen die vele generaties van jezuïeten later zouden bewandelen. Feitelijk zette zijn invloed zich door via successievelijke groepen missionarissen, die verschillende en zelfs verdere streken bereikten, en die in de ‘apostel van het Oosten’ hun inspirerend voorbeeld vonden.
Deze snelle uitbreiding leidde tot het vestigen van de Sociëteit van Jezus en van het christendom in Goa, de Malabarkust, Japan en China, en laat de fascinatie zien die de missies, speciaal in het Oosten, uitoefenden op vele generaties jezuïeten. Datgene wat vastgelegd was in de Formula van de Sociëteit van Jezus, en goedgekeurd door Paus Paulus III in 1540, werd tot uitvoering gebracht. Dit omvatte ook de bereidheid om overal ter wereld heen uitgezonden te worden, tot de gelovigen en ongelovigen, en bovendien “tot andere ongelovigen die wonen in de regio’s die wij De Indiën noemen”.
Deze beschikbaarheid is goed gedocumenteerd door zo’n 16.000 brieven, geschreven tussen 1583 en 1770, bewaard in de Romeinse Archieven van de Sociëteit van Jezus, brieven waarin jezuïeten aan Pater Generaal vroegen om naar de missies gezonden te worden. In 1552, het jaar van de dood van Franciscus Xaverius, werd Matteo Ricci geboren in Macerata, Italië: hij was de eerste jezuïet die neerstreek in Peking. Iemand uit 1552 zou deze twee feiten niet met elkaar in verband hebben kunnen brengen; maar in feite was het Ricci die in 1601, bijna 50 jaar later, de missionaire reis volbracht die Xaverius in gedachte had, en die afgebroken werd door zijn dood, toen hij op het punt stond, China binnen te trekken.
Dit artikel verscheen in La Civiltà Cattolica.
Bekijk alle nieuwsberichten