De spirituele wereldvisie van Ignatius heeft vier gevolgen voor onze zorg voor het milieu, betoogt jezuïet José Antonio García. “God toont zichzelf in de wereld en verlangt daar ontmoet te worden.”
De spirituele wereldvisie van Ignatius heeft vier gevolgen voor onze zorg voor het milieu, betoogt jezuïet José Antonio García. “God toont zichzelf in de wereld en verlangt daar ontmoet te worden.”
Zorgen voor de aarde is zo cruciaal voor de toekomst van de mensheid dat alle tradities – humanistisch, wetenschappelijk of spiritueel – een bijdrage zouden moeten leveren aan dit project. Vanuit deze overtuiging rijst de vraag of de ignatiaanse spiritualiteit een of andere kenmerkende inspiratie heeft om ten dienste te stellen van de milieubeweging. Ik geloof van wel.
Misschien is de diepste reden van deze bewering te vinden aan het begin en het einde van de Geestelijke Oefeningen: in het ‘Uitgangspunt en fundament’ en in de ‘Beschouwing om tot liefde te komen’ (contemplatio). De “dingen” waarnaar hier wordt verwezen, zijn niet zomaar dingen: het zijn geschapen werkelijkheden, gaven van God waarin God zelf woont en op ons wacht.
Het proces van de Oefeningen wordt gemarkeerd door een tweeledige verklaring. In het Uitgangspunt en fundament wordt aangegeven dat niet alleen de mens maar “alle overige dingen op het aardoppervlak” allemaal door God zijn geschapen: dat wil zeggen dat ze voortkomen uit Gods scheppende liefde. De contemplatio geeft aan dat de hele werkelijkheid een plaats is van ontmoeting met de God die zich daarin openbaart. Hij geeft ons dingen en geeft zichzelf daarin; Hij woont in deze dingen; Hij werkt hierin voor ons; Hij daalt van boven tot ons neer.
Na zijn spirituele ervaringen in Manresa was de wereld voor Ignatius een grote theofanie – een openbaring van het goddelijke. God toont zichzelf in de wereld en wenst daar ontmoet, aanbeden, geliefd en gediend te worden. Dit inzicht vormt Ignatius’ nieuwe mystiek die Ignatius de kluizenaar veranderde in Ignatius de jezuïet.
Vanaf dat moment concentreerde zijn hartstochtelijke zoektocht zich niet op vasten, boetedoeningen en zelfs niet op gebed als zodanig, maar op het liefhebben en dienen van God, en het liefhebben en dienen van Gods wereld.
Later, bij het schrijven van de Constituties van de Sociëteit van Jezus, zal Ignatius aan de leden van de jezuïetenorde iets vragen dat voor iedereen geldt, omdat het de meest essentiële horizon van zijn spiritualiteit definieert: “God te zoeken en te vinden in alle dingen, hem liefhebbend in alle dingen en alle dingen in hem, in overeenstemming met zijn allerheiligste wil.”
Is dit geen inspirerend principe? Deze drievoudige relatie met God, met andere mensen en met de aarde waarop de mensheid leeft? Kunnen we, als we eenmaal dit wereldbeeld hebben, God scheiden van de wereld waar Hij zo van houdt? Kunnen we reageren op Gods liefde zonder dat deze reactie wordt uitgedrukt in de zorg voor de omgeving van alle levende wezens? Dat kunnen we niet.
Ignatius meent dat als we horizontaal interageren met “dingen” dat dat precies is om hierin hun bron en gever te vinden; om “horizontale mystici” te zijn, contemplatief in actie. Wanneer we “verticaal’ met God omgaan, is dat om de wereld in Hem te ontdekken en lief te hebben; om actief te zijn, zelfs midden in contemplatie.
Er moet nog iets anders worden opgemerkt over deze ignatiaanse visie – een visie op de wereld als een werkelijkheid doordrenkt van God, een visie op God als iemand die ons de wereld schenkt en zichzelf schenkt in het hart van de wereld. Mannen en vrouwen, het milieu, de kosmos, historische gebeurtenissen enzovoort, zijn voor ons niet slechts “gelegenheden” waarvan we ons losmaken om dan tot God op te stijgen. We ontmoeten God niet door hen te omzeilen, maar in hen. Hoe zouden we dan, als de natuur Gods geschenk aan ons is en de plaats is waarin Hij zichzelf aan ons geeft, ons niet in de wereld interesseren?
Veel tradities, elk met hun eigen accent, komen samen in de milieubeweging. Onze traditie is deze: ‘dingen’ zijn geschapen, zijn een geschenk van God in plaats van simpelweg ons eigendom. Ze zijn niet om zo maar gratis te gebruiken zoals we willen. Als we tot hen naderen is het eerste dat we moeten doen een stap achteruitzetten, want “de grond waarop we staan is heilige grond”. Alleen dan, als we de dingen hebben gezien als onze geschapen zusters, kunnen we een stap voorwaarts zetten.
Dit is wat Ignatius bedoelt met de uitdrukking “voor zover” in het Uitgangspunt en fundament, en met de uitdrukking die we in de Contemplatio vinden, “zijne goddelijke Majesteit in alles kan liefhebben en dienen”. Hebben we niet allemaal het gevoel dat zonder deze eerste stap achteruit, dit moment van aanbidding en dankzegging, onze relatie met de dingen gemakkelijk wordt verwrongen tot zelfzucht?
De ignatiaanse spiritualiteit belichaamt in de kern het wereldbeeld waarin God en de wereld niet identiek zijn (volgens een oude of moderne variant van het pantheïsme), en ook niet zonder verband met elkaar zijn (zoals in een vals dualisme). Ignatius houdt zich ver van deze manieren van denken. Hij lijkt dicht bij de positie te staan van Paulus als deze op de Areopagus verkondigt dat alles in God is, dat “Hij het is die alles – inclusief leven en adem – aan iedereen geeft (Hand 17, 22 e.v.). In technische termen wordt deze Paulinische visie, die ook de Ignatiaanse visie is, meestal panentheïsme genoemd, wat betekent dat “alles bestaat en leeft in God”.
Welke gevolgen heeft deze spirituele visie voor onze zorg voor het milieu? Er lijken er vier te zijn:
1. Voor hen die willen leven in navolging van Christus geleid door de ignatiaanse spiritualiteit, is de zorg voor de aarde geen vrijblijvende verplichting, maar iets dat ons allemaal betreft. We moeten allemaal nadenken over hoe we onze bijdrage kunnen leveren, of we nu campagne voeren in een formele ecologische beweging of niet.
2. Of we nu wel of niet tot een dergelijke beweging behoren (maar vooral als we dat wel doen), is onze betrokkenheid bij de zorg voor de aarde niet iets dat aan onze spiritualiteit wordt toegevoegd. De uitdaging is dat deze betrokkenheid zelf geestelijk is: dat wil zeggen “ecologie in de kracht van de Heilige Geest”, gemotiveerd door Hem die zijn thuis op aarde maakte, aangemoedigd en geïnspireerd door Hem en door zijn project voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Wetenschappelijke en technische analyses zijn onmisbaar, maar we hebben deze spiritualiteit nodig om onze motivatie op lange termijn te ondersteunen en ons in staat te stellen dergelijke initiatieven te identificeren als onderdeel van onze spirituele traditie.
3. Ignatius is realistisch over ons instinct om te bezitten. Als instinct is het op zichzelf niet slecht: wat slecht is, is de neiging om er een obsessie van te maken. Jezus waarschuwde vaak voor deze primaire neiging en in zijn navolging behandelde Ignatius deze ook in zijn Meditatie over de twee standaarden. Gewoonlijk, zo vertelt hij ons, is de meest radicale verleiding van de mens “het begeren van rijkdom”, of die nu materieel of spiritueel is. Met andere woorden, we ervaren het verlangen om onze eigen redding te bereiken door accumulatie, door het “ongeordende” (dat wil zeggen, onoverdachte en onevenredige) gebruik van dingen. Maar voor deze obsessie moet een prijs worden betaald en dat gebeurt steevast door de natuurlijke wereld en door onze broeders en zusters, vooral de armen en meest kwetsbaren.
4. Er blijft een thema over dat niet makkelijk is om te bespreken, maar daarom niet minder dringend. Kan onze christelijk-ignatiaanse visie over zorg voor het milieu een expliciete bijdrage leveren aan het ecologische debat, naast andere humanistische en wetenschappelijke tradities? Moet iemand het expliciet maken? Ik zou zeggen: ja. Maar de vragen “wanneer?” en “hoe?” zijn complex en vallen buiten het bestek van deze reflectie. Specifieke methodologieën zouden nader moeten worden overwogen.
Bekijk alle nieuwsberichten