Op 21 juli 1773 werd de Sociëteit van Jezus opgeheven door Paus Clemens XIV. Op 7 augustus 1814 werd zij, door Paus Pius VII, heropgericht. Om dit te herdenken publiceert www.jezuieten.org een serie van vier artikelen, geschreven door specialisten van de geschiedenis van de jezuïeten.
Op 21 juli 1773 werd de Sociëteit van Jezus opgeheven door Paus Clemens XIV. Op 7 augustus 1814 werd zij, door Paus Pius VII, heropgericht. Om dit te herdenken publiceert www.jezuieten.org een serie van vier artikelen, geschreven door specialisten van de geschiedenis van de jezuïeten.
Toen Lorenzo Ricci in 1758 gekozen werd tot algemeen overste, had de orde 42 provincies met ongeveer 23.000 leden. Dit was het jaar waarin de zonen van de heilige Ignatius hun eerste aanval van de kant van de Bourbon monarchie te verduren kregen.
Portugal, dat in feite geregeerd werd door de markies van Pombal, was het eerste Europese land dat de jezuïeten uit zijn territoria verdreef. Zij werden beschuldigd van een complot tegen koning Jozef I en vele jezuïeten werden opgesloten in de gevangenissen van Lissabon. De meest bekende van hen, pater Gabriel Malagrida, stierf in 1761 op de brandstapel na een proces voor de inquisitie. Een groep van meer dan 1000 paters slaagde erin het land te verlaten en na een avontuurlijke tocht Italië te bereiken. De grootste groep kwam terecht in Rome, maar er waren ook grote aantallen jezuïeten in Castel Gandolfo, Tivoli, Frascati, Urbino, Pesaro, Bologna en Ferrara.
In Frankrijk werd de sociëteit van Jezus opgeheven in het kielzog van het bankroet op Martinique van pater Lavalette in 1761 toen jezuïeten ervan beschuldigd werden van het bevoordelen van handelaren die zij geestelijk begeleidden. De parlementen van het koninkrijk, in het bijzonder dat van Parijs – waar een opvallende samenwerking bestond tussen gallicanen en jansenisten – wilden de constituties van de Sociëteit nader bestuderen en stelden voor dat de jezuïeten de beroemde Gallicaanse Artikelen van 1682 zouden onderschrijven. Vanzelfsprekend konden noch de algemene overste Lorenzo Ricci noch de Paus op deze wensen van de regering ingaan en dus werden de jezuïeten geconfronteerd met een probleem (zoals dat wel eerder gebeurd was): als zij de directieven van Lodewijk XV zouden gehoorzamen, dan zouden zij de Sociëteit van Jezus moeten verlaten; als zij loyaal zouden blijven aan het centraal bestuur van de Orde en aan de Heilige Stoel, dan zouden zij hun recht om in Frankrijk te blijven definitief moeten opgeven.
Uiteindelijk verkoos de koning de orde op te heffen in het hele land en volgde Frankrijk het voorbeeld van Portugal. Uitzondering was de Franse missie in China. Deze was opgezet in 1689 toen Lodewijk XIV besloot om vijf paters jezuïeten (ook wel bekend als “de wiskundigen van de koning”) naar het Hemelse Keizerrijk te sturen om de betrekkingen en de handel tussen de twee machten te stimuleren en zij werd beschouwd als de parel in de kroon van de monarchie. Zelfs aanhangers van de Verlichting, die zich ijverig inzetten voor de opheffing van de Sociëteit van Jezus, waren voorstanders van de voortzetting van deze missie na 1773. Een groep jezuïeten bleef inderdaad aan het hoofd van die Franse zending tot aan 1785 toen een groep paters Lazaristen de leiding van de missie overnam.
Spanje was in 1767 het derde land dat de jezuïeten uitwees. De regering, die in handen was van mannen als Nicolás de Azara, Pedro Paulo de Aranda en Pedro Rodríguez de Campomanes, voerde wetgeving in die de jezuïeten identificeerde als de belangrijkste vijand in de strijd rond kerkelijke privileges. Een factor die de positie van deze partij versterkte was dat een deel van de Spaanse geestelijkheid en de hogere klassen was opgeleid aan kleinere universiteiten die geleid werden door religieuze ordes die de sociëteit van Jezus ook vijandig gezind waren.
De overwinning op de jezuïeten was achteraf de enige doelstelling die de heersende klassen haalden en de invloed van de Kerk op het Iberisch schiereiland bleef feitelijk intact. Na de uitwijzing vertrokken de jezuïeten en masse naar Italië; ondanks ernstige twijfels van de paus over de mogelijkheden om hen goed op te vangen. De paters afkomstig uit de provincie Castilië en sommige paters uit Mexico vestigden zich in Bologna. De jezuïeten uit Aragón, de rest van de groep uit Mexico en zij die uit Peru kwamen, gingen naar Ferrara. De Chileense jezuïeten gingen naar Imola. Leden van de provincie Toledo naar Forlì. Die uit Andalusië naar Rimini en die uit de provincies Paraguay en Quito naar Ravenna en Faenza. Anderen vestigden zich in Ligurië, terwijl verscheidene anderen naar Rome kwamen – hier ging het vooral om degenen die de orde wilden verlaten (tussen 1767 en 1773 verlieten 777 Spaanse jezuïeten de sociëteit van Jezus).
De vestiging van de Spaanse paters in de Italiaanse samenleving, ondanks tegenwerking van de regering in Madrid, was in een paar jaar afgerond – niet altijd met instemming van de Italiaanse jezuïeten. Een aanzienlijk aantal van de Spaanse jezuïeten vond zijn plaats in het intellectuele leven van steden als Rome, Bologna, Ferrara, Rimini en Genua. Sommigen van hen werden leraar aan een universiteit of onderwijzer en secretaris in een aristocratische familie. Anderen werden bibliothecaris, zoals Luciano Gallisà (directeur van de bibliotheek van de universiteit van Ferrara), Jozef de Silva y Davila (bibliothecaris van Kardinaal Giuseppe Garampi in Rimini en Rome en dus directeur van de openbare bibliotheek van Città di Castello), Joaquín Pla (directeur van de Barbarini bibliotheek in Rome) en Juan Andrés y Morell (bibliothecaris in Mantua en vervolgens directeur van de belangrijke Koninklijke bibliotheek van Napels tot 1815).
In Italië werden de jezuïeten verdreven uit het koninkrijk Napels in 1767 en uit het hertogdom Parma (1768). Maar het duurde toch nog een paar jaar voordat paus Clemens XIV toegaf aan de druk van het hof van de Bourbons en de breve Dominus ac redemptor liet uitgaan. Verdeeld in 45 hoofdstukken is de breve een opvallend document dat noch beschuldigingen tegen, noch lof voor de jezuïeten bevat. Het noemt de mogelijkheid van een opheffing als gevolg van onrust in de Kerk veroorzaakt door de sociëteit van Jezus in de loop van de jaren (genoemd worden: theologische polemieken, buitensporige betrokkenheid in politieke zaken en minder dan perfecte gehoorzaamheid aan bevelen vanuit Rome in missiegebieden).
De negatieve aspecten lijken de positieve te hebben overtroffen en de vrede binnen de Kerk lijkt het offer van de Sociëteit van Jezus te hebben vereist. De vruchten die de Heilige Stoel verwachtte van de opheffing waren echter niet van lange duur. Indien Rome gehoopt had dat de Europese grootmachten er nu het zwijgen toe zouden doen en er een eind zou komen aan de secularisatie van de samenleving, dan toonde de snelle komst van de Franse Revolutie duidelijk aan dat het verbieden van de jezuïetenorde de geest van de verandering van die tijd niet tot stilstand kon brengen.
Sabina Pavone
Universiteit van Macerata
Italië
Bekijk alle nieuwsberichten