200-jarig jubileum heroprichting Sociëteit van Jezus (7 augustus 2014)
200-jarig jubileum heroprichting Sociëteit van Jezus (7 augustus 2014)
Op 7 augustus 1814 herstelde paus Pius VII de Sociëteit van Jezus door middel van de bul Sollicitudo omnium ecclesiarum. Er waren toen ongeveer 600 jezuïeten verspreid over Rusland, het Koninkrijk van Napels en Sicilië, de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk. Hoe ziet de tijdlijn van het herstel van de Sociëteit van Jezus eruit? Hoe belangrijk was deze afzonderlijke actie van Pius VII voor een goed begrip van het herstel van de orde?
De opheffing van de orde ging in op 21 juli 1773. Clemens XIV was hiertoe overgegaan onder grote druk van de katholieke hoven, in het bijzonder het Spaanse hof, maar zelf had hij de opheffing eigenlijk niet gewild. Zij kwam tot stand omdat er in Europa in die tijd een nauwe band bestond tussen de kerkelijke en de wereldlijke machten: de secularisatie onder invloed van de Verlichting stond nog in de kinderschoenen. De macht van de paus om alles wat betrekking had op de katholieke Kerk te bepalen, stond in die tijd op de tocht. De koningen eisten het gezag over alle aspecten van de territoria die zij regeerden, inclusief de kerkelijke aspecten.
Tijdens de opheffing kon de Sociëteit alleen voortleven in die gebieden waarvan de soevereine wereldlijke heer de lokale bisschop verbood om de pauselijke bul van de opheffing af te kondigen. Dit is precies wat gebeurde in het geval van tsarina Catherina II, de orthodoxe keizerin van Rusland. De absolute vorstin, die echter sterk onder invloed van de Verlichting stond, wilde haar onderontwikkelde rijk graag opbouwen. Ook de katholieke minderheid in Wit-Rusland ondervond de gevolgen van deze politiek: met betrekking tot hen wenste de keizerin een grote onafhankelijkheid van de Heilige Stoel. Dit beleid won aan belang toen Rusland in bezit kwam van een gedeelte van oostelijk Polen met 800.000 katholieken en 201 jezuïeten. In 1773 was dit gebied onrustig vanwege deze verandering in bestuur: lokale bisschoppen woonden buiten hun bisdommen en waren zich ervan bewust dat zij de gedeelten van hun bisdom die in Wit-Rusland lagen, zouden verliezen. Daarom besloten zij dat de jezuïeten voorlopig geduldig moesten wachten, in de veronderstelling dat de nieuwe lokale bisschoppen de bul zouden afkondigen. Het was in deze context dat de Poolse provinciaal in Warschau de rector van het jezuïetencollege in Polatsk, Stanislas Czerniewicz, benoemde tot vice provinciaal voor Wit-Rusland. De brief waarin de benoeming meegedeeld wordt, draagt geen spoor van neerslachtigheid; in tegendeel er spreekt hoop uit voor zowel het herstel van de katholieke Kerk als voor de Sociëteit van Jezus.
In de jaren na 1773 maakten een aantal mensen het de jezuïetenorde mogelijk om te overleven in Wit-Rusland. Op de eerste plaats besloten een aantal jezuïeten om hun religieuze leven gewoon voort te zetten; zij waren ervan overtuigd dat zij zo handelden in de lijn van de misschien onuitgesproken wil van de paus. Ook keken zij uit naar betere tijden in de toekomst.
Ten tweede, was er de tsarina Catherina. Zij zag de jezuïeten als loyale vaderlanders en goede onderwijzers. Door hen te beschermen, onderstreepte zij haar soevereiniteit en onafhankelijkheid van buitenlandse machten, in het bijzonder van het pausdom. Zij verbood ten strengste de afkondiging van welke pauselijke bul ook maar.
Ten derde was er Stanislas Siestrzencecwicz. Hij was lid van een Litouwse adellijke familie die bekeerd was tot het katholicisme. Hij werd door Catharina benoemd tot de katholieke bisschop van het Russische rijk. Zijn taak was om erkenning te krijgen voor het bisdom, later aartsbisdom, Mahiljow dat Catharina van plan was op te richten. Normaal gesproken zou dit de afkondiging van de bul van de opheffing van de Sociëteit van Jezus ingehouden hebben. Maar Siestrzencecwicz begreep dat hij van zijn post verwijderd zou worden door de keizerin indien hij hiertoe zou overgaan. De bisschop besloot daarom zorgvuldig te laveren tussen waarschuwingen van de nuntius in Warschau en de bevelen van de tsarina vanuit Sint Petersburg.
De nuntius, de vertegenwoordiger van de Heilige Stoel, volgde de ontwikkelingen in de kerkelijke organisatie van Wit-Rusland op de voet. Hij begreep heel goed dat hij deze ontwikkelingen niet in gevaar mocht brengen door de jurisdictie van de paus over dit gebied op te eisen. Aan de andere kant had hij bij een aantal gelegenheden de plicht gevoeld om Siestrzencecwicz te adviseren om de bul af te kondigen, zich heel goed bewust dat de bisschop om politieke redenen zich niet in de positie bevond om aan dit advies gehoor te geven. We kunnen ons hier afvragen: was het echt de bedoeling van de nuntius dat de missie van de jezuïeten in Wit-Rusland zou worden opgeheven? Of waarschuwde hij alleen maar om de Bourbons te sussen? Er is vaker gesuggereerd dat hij in het geheim een vriend was van de jezuïeten.
De paus had ervoor kunnen kiezen om de jezuïeten te bevelen gehoor te geven aan de bul van de opheffing, maar noch Clemens XIV, noch Pius VI besloten hiertoe. Aan de andere kant was het echter ook niet mogelijk vanwege politieke redenen om de orde formeel te erkennen, dus vermeden de paus en zijn staatssecretaris elk direct contact met de jezuïeten in Wit-Rusland. De taak van bemiddelaar viel toe aan Siestrzencecwicz. De nuntius wees diens verzoek om ontslag vanwege overwerk en oververmoeidheid beslist van de hand.
De jezuïeten in Wit-Rusland informeerden de paus regelmatig over hun bestaan en activiteiten. De opvallende stilte van de paus in 1775 en zijn mondelinge, maar overduidelijke erkenning werden door de jezuïeten gezien als onmiskenbare tekenen van sympathie. Aldus werkten beide partijen op een subtiele manier samen en kan geconcludeerd worden dat de jezuïeten en de Heilige Stoel een dubbele strategie volgden. Enerzijds ondergroeven zij niet de wettigheid van de opheffing zoals deze in de bul verwoord werd; anderzijds zochten zij naar mazen in het net die het de jezuïeten juridisch mogelijk maakten om te blijven bestaan.
Al in de herfst van 1773 vroeg Czerniewicz aan Catherina om gehoor te kunnen geven aan de bul van opheffing zodat de wil van de paus zou worden gerespecteerd. In dezelfde tijd reorganiseerde hij de financiële situatie in het college van Polatsk die erg onzeker was. Ook sprak hij met de gouverneur van Wit-Rusland over de interne versterking van de jezuïetengemeenschap die in Rusland was achtergebleven. Hij wist heel goed dat Catharina dit verzoek niet zou inwilligen. Vanwege zijn verlangen om gehoorzaamheid te beloven aan de paus slaagde hij erin deze kwestie van de politieke agenda af te krijgen en voorkwam op deze manier bij voorbaat de reputatie dat hij handelde in strijd met bevelen van de paus. Het gevolg was dat hij tot provinciaal benoemd werd door bisschop Siestrzencecwicz; vanzelfsprekend op bevel van keizerin Catharina.
In 1774 vroegen de jezuïeten al aandacht voor het feit dat zij geen noviciaat hadden. De oprichting hiervan was het resultaat van een tweeledig intrige. Begin 1778 stelde Siestrzencecwicz de nuntius voor dat deze hem, voor drie jaar, het gezag over alle religieuze ordes en congregaties in Rusland zou geven. Hij vroeg dit zodat hij meer daadkrachtig kon optreden tegen de Sociëteit van Jezus. In eerste instantie reageerde Pius VI enigszins geïrriteerd op dit voorstel, maar kende dit privilege desondanks toe in augustus 1778. In juli 1779 gaf Siestrzencecwicz de jezuïeten toestemming om een noviciaat te openen. De nuntius reageerde woedend.
Het staatssecretariaat verdedigde de nuntius door in een communiqué aan de hoven van de Bourbons te verklaren dat Siestrzencecwicz zijn mandaat op een eigenmachtige manier had geïnterpreteerd en dat hij vanwege deze schandalige arrogantie nooit kardinaal zou worden gecreëerd. In deze kwestie hadden twee groepen die de jezuïeten gunstig gezind waren hun kaarten goed uitgespeeld: Czerniewicz en Catharina aan de ene kant en de Heilige Stoel aan de andere kant. In 1782 riepen de jezuïeten een buitengewone algemene congregatie bijeen en kozen zij Czerniewicz als algemeen vicaris, drie assistenten, een admonitor en een provinciaal. In een brief aan de bisschop eisten zij het recht op om hun eigen oversten te kiezen.
De orde maakte duidelijk dat zij door terug te keren tot deze structuur, terugging naar de regels zoals zij die tot 1773 toegepaste. De actuele context bracht mee dat niet alle administratieve functies weer werden ingevoerd: er waren toen 172 jezuïeten, een aantal dat overeenkomt met dat van een kleine provincie. De achterliggende gedachte was echter duidelijk: het doel was het herstel van de orde in de gehele Kerk. Deze gebeurtenissen vonden plaats slechts negen jaar na de bul van opheffing en in de hierop volgende jaren kwamen jezuïeten vanuit heel Europa naar Rusland om zich daar bij de orde aan te sluiten. Vele anderen bleven in hun vaderland en vernieuwden daar hun geloften in het geheim; wanneer de Sociëteit van Jezus weer zou worden opgericht dan zouden zij onmiddellijk lid kunnen worden.
In de jaren 1792-93 stond de hertog van Parma voormalige jezuïeten toe om in leefgemeenschappen te wonen. Deze knoopten vervolgens contacten aan met Rusland vanwaar in 1794 drie jezuïeten kwamen die spoedig een noviciaat oprichtten. De paus durfde hier niet publiekelijk zijn goedkeuring aan te verbinden. Hij meende zelfs dat het beter was wanneer hij het officieel niet wist. In 1779, voor de eerste keer na afwezigheid van dertien jaar, kwam er weer een nuntius naar Rusland – hij logeerde in een jezuïetencommuniteit, at mee met de gehele groep jezuïeten en ging biechten bij een pater jezuïet. De betekenis hiervan was overduidelijk: de Heilige Stoel had het bestaan van de jezuïeten erkend en had waardering voor hun pastorale en sacramentele activiteiten.
Op 7 maart 1801, een jaar na zijn verkiezing, erkende paus Pius VII de Sociëteit van Jezus binnen de grenzen van Rusland. Daarna vertrok een stroom jonge mannen naar Wit-Rusland om zich daar bij de orde aan te sluiten.
We kunnen ons dus afvragen: wanneer werd de Sociëteit van Jezus nu eigenlijk hersteld? In ieder geval niet pas in 1814. Essentiële stappen voor het herstel waren al vele jaren eerder genomen.
Toch was het herstel door de paus in 1814 centraal voor de identiteit van de jezuïeten. Sinds 1773 was een belangrijk doel van de jezuïeten in Wit-Rusland om de Sociëteit van Jezus te handhaven als een herkenbare eenheid. Maar de groep die zich daar gehandhaafd had en die zich richtte op de heilige Ignatius van Loyola werd niet beschouwd als de Sociëteit van Jezus. Om deze reden begrepen de jezuïeten dat zij hun doel niet bereikt hadden met de buitengewone algemene congregatie van 1782. Voor het volledig herstel van de orde was de goedkeuring door de paus nodig; zoals dit gebeurd was bij de oprichting van de orde in 1540 door middel van de bul Regimini Militantes Ecclesiae van Paulus III. Er was dus een bevestiging in 1801, maar deze miste het noodzakelijke wereldwijde karakter en was dus in elk opzicht ontoereikend. De Sociëteit van Jezus kon pas als geheel hersteld beschouwd worden wanneer de paus in zijn hoedanigheid van plaatsvervanger van Christus opnieuw aan de jezuïeten de missie had gegeven om naar de grenzen van de aarde te gaan om het Evangelie te verkondigen.
Paul Oberholzer sj
Bekijk alle nieuwsberichten