Dan Berrigans verborgen werken van barmhartigheid

do 16 sep 2021 Jezuïeten / Spiritualiteit / Wereldwijd /
Dan Berrigans verborgen werken van barmhartigheid

Dan Berrigan bij een vredesbetoging – foto: Jim Forest

Jezuïet Daniel Berrigan was een van de bekendste Amerikaanse vredesactivisten en een bekroond dichter. Maar wat hij ook deed was een groot deel van zijn leven doorbrengen met het troosten van stervenden, dikwijls mannen met aids.

Jezuïet Daniel Berrigan was een van de bekendste Amerikaanse vredesactivisten en een bekroond dichter. Maar wat hij ook deed was een groot deel van zijn leven doorbrengen met het troosten van stervenden, dikwijls mannen met aids.

Daniel Berrigan was een van de bekendste Amerikaanse vredesactivisten van de twintigste eeuw. Maar ook een minder bekend aspect van zijn christelijke betrokkenheid is het vermelden waard nu we dit jaar de honderdste verjaardag van zijn geboorte vierden: zijn werk voor de materiële en geestelijke behoeften van de “afgedankte zielen” van New York City, in het bijzonder van hen die geteisterd werden door de gevolgen van kanker en hiv/aids.

Berrigans vredesactivisme had diepe wortels. In 1964 was hij medeoprichter van de Catholic Peace Fellowship. In 1967 werden hij en zijn broer Phil de eerste katholieke priesters die werden gearresteerd wegens verzet tegen de oorlog in Vietnam. In mei 1968 gingen Berrigan en acht anderen, waaronder Phil – in een daad die de aard van christelijk geweldloos verzet zou veranderen – naar Local Draft Board No. 33 in Catonsville, Maryland. De negen namen de dossiers van de Selective Service in beslag en verbrandden deze buiten het gebouw met zelfgemaakte napalm. Voor deze acties, verhaald in Berrigans toneelstuk (en later film) The Trial of the Catonsville Nine, zat hij achttien maanden van een driejarige gevangenisstraf uit in de gevangenis van Danbury.

Berrigan bleef tot zijn dood protesteren

In 1980 nam Berrigan deel aan de eerste Plowshares-actie (ploegscharen, vgl. Jes. 2,4) bij de General Electric nucleaire raketfabriek in King of Prussia, Pennsylvania, waar deelnemers bij een symbolische ontwapening twee neuskegels van Mark 12A-raketten beschadigden en hun bloed op geheime blauwdrukken goten. Berrigan bleef protesteren tegen de oorlogen in Irak en Afghanistan en de voortdurende productie van kernwapens tot aan zijn dood in 2016.

Dan Berrigans verborgen werken van barmhartigheid 1

Dan Berrigan met Dorothy Day.

Daniel Berrigan werd een cultureel icoon en verscheen samen met zijn broer op de cover van het tijdschrift Time van 25 januari 1971 (Rebel Priests: The Curious Case of the Berrigans). Berrigan, een bekroonde dichter, publiceerde in de loop der jaren meer dan vijftig dichtbundels, toneelstukken, maatschappijkritische artikelen en vooral exegetisch en theologisch commentaar. Hij gaf les aan Fordham, Yale, Columbia en Loyola University in New Orleans en bereikte duizenden studenten met zijn boodschap van geweldloosheid. Acteur Martin Sheen, die tientallen keren samen met Berrigan werd gearresteerd, beweerde dat Dorothy Day hem terug naar de Kerk had gebracht en dat Berrigan hem daar had gehouden. In 1986 verscheen Berrigan in de film The Mission van Roland Joffé en begon een hechte vriendschap met de ster van de film, Jeremy Irons, wiens zoon hij zou dopen. De begrafenis van Berrigan op 6 mei 2016 in de Sint-Franciscus Xaveriuskerk in Manhattan werd bijgewoond door honderden mensen, waaronder Dar Williams die I Had No Right zong, het lied dat ze jaren daarvoor voor Berrigan had gecomponeerd.

Vrijwilliger voor de stervenden

Berrigans werk met mensen aan het einde van hun leven is een minder belicht, maar daarom niet minder belangrijk onderdeel van zijn verhaal.

Van 1979 tot 1984 zorgde Berrigan als vrijwilliger voor de stervenden in Saint Rose’s Home in Manhattan. Saint Rose’s huisvestte gratis vijftig terminaal zieke kankerpatiënten die er kwamen om te sterven. In We Die Before We Live: Talking with the Very Ill beschrijft Berrigan zijn ervaringen aldaar: het wassen van lichamen, legen van ondersteken, voeden van de stervenden en luisteren naar en bidden met en voor hen.

Het personeel deed alles om het leven van de bewoners, zolang als dit duurde, draaglijk, comfortabel en vreugdevol te maken. “Niemand wordt hier verplicht tot sondevoeding,” schrijft Berrigan, “of het nu religie, psycho-semantiek of capriolen betreft” en “er zijn hier geen informanten voor de overheid omdat er geen overheidsgeld is.” St Rose’s was kortweg “een proeftuin om te sterven”, een “Schip der Dwazen” dat heldhaftig verder voer, terwijl Berrigan en de andere verplegers “hoosden, roeiden, huilden, het dek zwabberden, bedden verschoonden, nieuwe stervenden binnenloodsten en dit alles zonder door te draaien”.

Voor Berrigan was wat hij zag in St Rose’s de ware Kerk waar het evangelie in praktijk gebracht werd, in de altijd aanwezige stank van kanker. Er ontstond een mystieke band tussen de verpleegers en de stervenden. Berrigan bood troost en probeerde de stervenden te helpen vrede te sluiten met zichzelf en anderen. Waarom begon hij zijn vrijwilligerswerk in St Rose’s? Hij voelde dat er iets ontbrak in zijn leven van “lesgeven, schrijven en op bedevaart gaan naar het Pentagon om as en bloed naar de afgoden te gooien”. Hij ging niet naar St Rose’s als aalmoezenier die de sacramenten toediende. Hij ging naar de stervenden om hen “te groeten … hun handen vast te houden … met hen te praten, van hen te leren … in oude kleren en klaar om te helpen met wat ook maar … te vinden op de juiste plaats wanneer de Heer komt.”

Momentopnames van mededogen

Evenals St Rose’s en registratiekantoren voor militaire dienstplicht – plaatsen waar mensen wettelijk marginaal worden verklaard en klaar voor de dood – was St Vincent’s Hospital in Greenwich Village ook een plek die Berrigan vaak bezocht. Hier werkte hij van tijd tot tijd gedurende ongeveer twaalf jaar met mensen die stierven aan de gevolgen van hiv/aids – 450.000 Amerikanen in de jaren 1981-2001 van wie 75.000 inwoners van New York City.

Veel mensen met aids werden geminacht, geïsoleerd, verbannen, te schande gemaakt en behandeld als melaatsen. Voor Berrigan deed de houding van de Katholieke Kerk – bijvoorbeeld haar zogenaamd Bijbelse beschuldigingen dat Gods toorn was neergedaald op mensen met aids vanwege hun “onnatuurlijke” levensstijl – denken aan “een regen van zwavel” (Gn. 18-19). Te midden van deze veroordelingen gaf St Vincent’s in plaats daarvan gehoor aan de evangelische oproep tot liefde. In samenwerking met veel LGBTQ-artsen en verpleegkundigen bestreed het personeel consequent homofobie, drong het aan op een omgangsstraining, behandelde het alle patiënten en hun geliefden meelevend, en redde het duizenden levens.

Pijn, schaamte, verraad

Sorrow Built a Bridge: Friendship and AIDS is de weergave van Berrigans ervaringen tijdens zijn werk in St Vincent’s, waar de meeste patiënten katholiek waren. Aan degenen die leden aan ondraaglijke pijn, schaamte, verraad en uitsluiting, deden de medewerkers van het ondersteunende zorgprogramma hun best om “care and caring, nursing and nurturing, medicine and ministry.” te bieden. Er is begrijpelijkerwijs een onderliggende toon van droefheid in dit boek uit 1989, dat dialoog verweeft met het beeldende poëtische proza van Berrigan als getuige.

Berrigan geeft verhalende portretten van een tiental jonge en voorheen krachtige mannen die hij leerde kennen. Soms wordt de naam niet genoemd en is er alleen een omschrijving zoals van een “drugsgebruiker” die aids heeft opgelopen via naalden, of van een vrouw die Berrigan vraagt ​​om haar ex-man te bezoeken voor wie ze zorgt; de man is een schim van wat hij was als gevolg van aids. Berrigan brengt de man de communie en deze vraagt ​​Berrigan om, zoals 

Berrigan het zegt, “zijn gezicht in mijn handen te houden”. Berrigan belicht de vrouw en schildert een scène waarin noch aan woede, noch aan conflict het laatste woord gegeven wordt: “Hij, zij en ik, het brood des levens in de strijd met de dood, de angst verbannen, genezing die de kunde van deze wereld op een onvoorstelbare wijze overstijgt.”

Aids en “de gedaante van de dood”

Meer portretten: voor Berrigan is Paul “een tweede Job”, de lijdende profeet, die om bevestiging vraagt ​​voordat hij sterft en op zijn sterfbed mompelt: “Ik ga naar huis, ik ga naar huis.” Frank, een “lijk als dat van Lazarus”, vol paarse plekken en een opgeblazen neus als die van een clown. Oscar, wiens hele lichaam wordt geteisterd door aids, “vel over been”, van wie Berrigan de hand vasthoudt terwijl hij naast zijn bed zit. Ambrose, schrijft Berrigan, is een combinatie van “argeloosheid en onschuld”, die je doet denken aan een kind maar ook aan een tweede Job, helaas.

De eerste aidspatiënt die Berrigan ontmoet – Donald, een jonge kunstenaar – verschijnt angstaanjagend als “de gedaante van de dood”. Mike is een onophoudelijke prater die van Berrigan “een luisteraar in laatste instantie” maakt. Berrigan brengt rozen en een boek, houdt zijn hand vast en luistert. Robert – Mike’s broer heeft ook aids – verloor achttien vrienden door de epidemie tussen 1984 en 1987, een periode waarin hij een zelfmoordpoging deed. Geboren in een episcopaalse familie, bekeerde hij zich tot het katholicisme en werkte hij jarenlang voor de kerkelijke hiërarchie. Nu is hij terug bij de episcopalen. Hij vraagt ​​Berrigan om mee te werken aan zijn begrafenisdienst in de episcopaalse Kerk.

Alle vriendschappen eindigende met de dood

Berrigan lijkt zich hier zo goed aan te passen dat we even moeten stilstaan bij de onvoorstelbare smart van het getuige zijn van de langzame, onverbiddelijke desintegratie van jonge mannen, de een na de ander. De tijd waarin hij zorgde voor mensen met aids was “een donkere wolk van niet-weten … vol van dreiging, diepere duisternis in het holst van de nacht”. Onder deze omstandigheden was het nooit gemakkelijk om vriendschap te sluiten. Alle vriendschappen waren ofwel op afspraak (“Zou je zo vriendelijk willen zijn mijn zoon of mijn vriend te bezoeken?”) of onder druk (je klopt op een deur, maakt contact en komt terug wanneer ze je oproepen). “Aan beide kanten moest veel worden aanvaard in vertrouwen.”

Nog schrijnender was dat alle vriendschappen tijdelijk waren en eindigden met de dood, die altijd deze onvermijdelijke cyclus volgde: “uitgeteld, opleving – meestal maar kort –, dat hij ruste in vrede”. Terecht schrijft Berrigan: “Ik moet mijn verdriet in toom houden, anders ga ik ten onder.” Ondanks de talloze moeilijkheden die dit meebracht voor zowel de patiënt als de vrijwilliger, bood Berrigan – die vooral voor jongeren en mensen zonder familie zorgde – vriendschap en troost.

Ontroerende portretten

Berrigan’s woorden schilderen verschillende onvergetelijk ontroerende portretten van mensen met aids die hij goed leerde kennen in St Vincent’s; mensen die hij later thuis bezocht en voor wie hij soms in zijn eigen appartement kookte. Luke was oud-leerling van een jezuïetenschool waar Berrigan les had gegeven. Hij was een chef-kok geworden, opgeleid in Frankrijk, en had een succesvol restaurant gehad in Brooklyn. We vinden hem op de drempel van de dood in St Vincent’s, met zijn ouders aan zijn bed – de Calvarieberg van de familie. “Luke is de vredestichter in onze familie”, zegt zijn moeder tegen Berrigan. Het enige wat ze voor hem willen is dat hij sterft als “een goede katholiek”. Berrigan verzekert hen dat hun zoon “daar al voor zorgt”. Luke heeft zich erbij neergelegd en aanvaardt zijn lot. Zijn enige wens is dat ook zijn ouders zijn dood accepteren en niet om hem treuren. Berrigan, die aanvankelijk had uitgehaald met een ”Waarom hebt Gij mij verlaten?” bij “de God van de stilte … de God van ‘no comment’” aan de voet van dit kruis en niet in staat om woorden van troost te bieden aan hen die lijden, zou God eindelijk vinden in de moed en het geloof van Luke in het aangezicht van de dood en in en het rotsvaste geloof van zijn ouders.

Hij werd rijkelijk beloond

Richard, ook een katholiek, een voormalige broeder in een religieuze orde die de Kerk achter zich heeft gelaten, is een langzaam bewegende, serene 40-jarige. Hij was timmerman en stukadoor geweest totdat hij lichamelijk niet meer in staat was om te werken. Berrigan ontmoette hem te laat om een ​​vriend te worden, maar hij nodigde Richard en Andrew, Richards vriend, uit voor een etentje in zijn appartement met iemand anders met aids. Andrew was al jaren een vriend van Richard en bezocht hem in het ziekenhuis. Twee jaar eerder, toen Richard uit het ziekenhuis werd ontslagen, kon hij nergens heen. “Hij had niemand”, legt Andrew uit. “En ik dacht: ‘Ja, toch wel. Hij heeft mij.’” Andrew nam Richard mee naar huis, zonder een idee of een vermoeden van wat voor een zware last hij op zich had genomen. Dit was een les in nederigheid voor een verbijsterde Berrigan: “Ik had het nog niet eerder gehoord”, mijmert hij. “En toch wel – Dorothy Day ‘nam mensen mee naar huis.’” Maar “deze jezuïet heeft dat tot nu toe niet gedaan en is zeker niet trots op deze bekentenis.”

Terwijl hij door de gangen van St Vincent’s liep, wist Berrigan wat hem te doen stond: luisteren, getuigen, de verlaten, lijdende zielen die hij daar aantrof, troosten en hen helpen vrede te vinden door verzoening met zichzelf en, indien mogelijk, met hun familie, en, als ze het suggereerden, met God. Hij werd rijkelijk beloond voor zijn inspanningen en was herhaaldelijk getuige van buitengewone voorbeelden van liefde, opoffering en toewijding bij mensen die aan aids leden, waardoor hij zich een nieuwe, geloof versterkende cyclus van lijden, geboorte en vreugde kon voorstellen. “Wie had van zo’n zegen kunnen dromen?” roept hij uit. “Of, beter gezegd, wie had dit verdiend?”

Het begint bij het altaar

In zijn boek Absurd Convictions, Modest Hopes uit 1973 beweert Berrigan dat “Dit soort godsdienst [dat hij en zijn broer belijden] begint rond de aanknopingspunten die bij het altaar worden aangereikt, maar probeert te eindigen te midden van de behoeften van echte mensen.” Zijn “werken van barmhartigheid” hebben spirituele wortels die voortkomen uit een religieuze impuls die het goddelijke gebod volgt om de gemarginaliseerden en zij die sterven in nood de hand te reiken en God in hen te vinden.

Zoals Berrigan duidelijk maakt, bevestigen deze werken uiteindelijk de opvatting van Paulus dat we allemaal lid zijn van hetzelfde lichaam. Berrigans medelevende werk in St Rose’s en St Vincent’s, evenals zijn geweldloos verzet tegen oorlog en kernwapens, moeten ook worden bezien door de lens van de geestelijke werken van barmhartigheid. Samen onderrichtten ze de onwetenden, gaven ze raad aan de twijfelachtigen, vergaven ze overtredingen, troostten ze de getroffenen en waren ze geïncarneerde gebeden voor de levenden en de doden.

Door Patrick Henry, emeritus hoogleraar aan het Whitman College in Walla Walla, Washington. Hij schreef over Daniel Berrigan voor Commonweal, National Catholic Reporter en Shalom: Jewish Peace Letter.

Infomomenten Geestelijke Oefeningen 2020-2021 3

Bekijk alle nieuwsberichten

Deel