Bert Daelemans sj denkt vanuit zijn lockdown in Madrid aan het volk van God in ballingschap. "Toen de ware gelaatstrekken van Degene die niemand in de steek laat in hen werden geboetseerd."
Bert Daelemans sj denkt vanuit zijn lockdown in Madrid aan het volk van God in ballingschap. “Toen de ware gelaatstrekken van Degene die niemand in de steek laat in hen werden geboetseerd.”
Elke avond sinds lockdown komt heel Spanje op de balkons om te applaudisseren voor het medisch personeel, de schoonmaakploegen, de buschauffeurs, de apothekers en de mensen die de grootwarenhuizen openhouden, al degenen die zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor het heil van een ander. Elke keer weer is dat applaus een ontroerende ervaring. Een spontaan symbool van solidariteit, hoe klein ook, maar het gaat daverend van één landsgrens tot de andere en terug.
Een onvergetelijk symbool van deze barre tijden, net zoals die indrukwekkend eenzame urbi et orbi van paus Franciscus, net zoals de lege straten waar een verdwaald everzwijn, pauwen en politie patrouilleren en een halsstarrige overtreder van de wet achternazitten en beboeten alsof wij in een gruwelijk futuristische, apocalyptische film vastzitten.
Het ergste is dat velen niet meer uit die film komen. Die duizenden doden die elke dag exponentieel oplopen zijn zoveel mensen die gedwongen zijn alleen te sterven, enkel omringd door vreemden in enge Tsjernobyl-pakjes die je met lede ogen aankijken achter hun niet-zo-beschermende maskers, want je bent gevaarlijk. Het is begrijpelijk dat families niet bij de stervende mogen komen om meer besmetting te voorkomen. Hoe lang dat in hen zal blijven knagen weet niemand. Sterven in zulke onmenselijke omstandigheden komt voor velen als een bevrijding, ook al is het geen waardige dood zo zonder adem langzaam uit te gaan en niemand die je hand vasthoudt.
Maar ook al kunnen wij die hand lichamelijk niet vasthouden, zelfs na de dood weten wij dat er nog een andere manier is om het hart van de ander te beroeren. In zijn encycliek over de christelijke hoop schreef paus Benedictus XVI: “Dat de liefde kan reiken tot in het hiernamaals, dat er een wederzijds geven en nemen mogelijk is, waarin wij elkaar over de grenzen van de dood heen toegedaan blijven, is door alle eeuwen heen een fundamentele overtuiging van het christendom geweest en blijft ook vandaag de dag een troostrijke ervaring. Wie zou niet de behoefte voelen aan zijn geliefden die hem naar het hiernamaals zijn voorgegaan een teken van goedheid of van dankbaarheid over te brengen, of zelfs een bede om vergeving?” (Spe Salvi 48)
In de dagen op weg naar Pasen lazen wij wondermooie getuigenissen uit de Bijbel, van wanneer het volk van God dat in een ver en ongenaakbaar land in ballingschap was. Paradoxaal genoeg, in plaats van hen een reden te geven om God de rug toe te keren, boetseerde die benauwende ballingschap diep in hen de ware gelaatstrekken van Degene die rijk is aan mededogen en barmhartigheid, die niemand in de steek laat maar ruimte geeft aan wie het nu benauwd heeft (Ps 4,2).
De situatie die de wereld nu in de greep houdt en paralyseert, heeft veel van een ballingschap. Wij verlangen allemaal eens terug te mogen keren naar het Beloofde Land dat wij zo goed kenden, waar iedereen nog vrij kon rondlopen zonder bang te zijn om besmet of beboet te worden, waar je zonder zorgen opstond en naar je werk ging en waar je kinderen hoorde spelen en lachen in de straten en op de pleinen. Dit jaar vierden wij Goede Vrijdag en Pasen binnenskamers, als eenzame, bange ballingen in eigen huis, zoals Camus de nagel op de kop slaat in La Peste. Wanneer de wereld opnieuw ontwaakt uit deze harde winter zal het, vooraleer alles weer de normale plooi krijgt, zoals een gewonde hond zijn wonden likken. Zullen wij hiervan leren?