Jezus werd niet gedood door de joden

wo 08 apr 2020 Wetenschap /
Jezus werd niet gedood door de joden

Is het Nieuwe-Testament anti-joods? Nicholas King sj gaat in op de auteurs van de 27 geschriften die samen het Nieuwe Testament vormen. Jezuïet Nicholas King werkte mee aan het boek Jezus werd niet gedood door de joden: beschouwingen voor christenen in de vastentijd

Is het Nieuwe-Testament anti-joods? Nicholas King sj gaat in op de auteurs van de 27 geschriften die samen het Nieuwe Testament vormen.

Jezuïet Nicholas King werkte mee aan het boek Jezus werd niet gedood door de joden: beschouwingen voor christenen in de vastentijd. 

Paulus de jood

Paulus, die we eerst leren kennen als ‘Saul’, was onmiskenbaar een jood. Hij schrijft in het Grieks, maar hij was duidelijk thuis in het Hebreeuws en Aramees; hij betoogt door middel van herhaalde citaten uit het Oude Testament, zelfs in zijn twee overgebleven brieven aan de Korintiërs, die over het algemeen een niet-joods publiek waren; en zijn opvattingen over seksuele moraal komen uit de joodse traditie. Het is natuurlijk waar dat hij de vroegchristelijke beweging heeft vervolgd; dat zegt hij zelf. En het is de moeite waard om te vragen waarom hij dat deed. 

Mijn stelling is dat er twee redenen waren, beide zeer joods. De eerste was dat in Deuteronomium 21:22-23 staat dat ‘Gods vloek rust op hem die als doodsvonnis aan een paal werd gehangen’; hij zinspeelt op de tekst in Galaten 3:13, en het is redelijk om aan te nemen dat hij het aanhaalde tegen de opkomende Jezusbeweging. De tweede reden is dat deze christenen heel snel begonnen met het toepassen van de Jezustaal die tot dan toe aan God was voorbehouden. Een goede jood kan niet zomaar zeggen dat mensen goden zijn; dat is wat heidenen doen. Maar de eerste christenen realiseerden zich al snel dat ze zonder dergelijke taal geen recht konden doen aan hun ervaring van Jezus.

Toen Paulus Jezus ontmoette, twijfelde hij er dus niet aan dat hij dat gedaan had; hij voelde zich meteen gegrepen door Jezus en besefte dat als Jezus niet langer dood was, dat Hij inderdaad deel uitmaakte van Gods verhaal, omdat God hem uit de ‘vloek’ had opgewekt. Niet alleen dat, maar als God Jezus uit de dood had opgewekt, dan was Jezus, zoals de christenen hadden verkondigd, inderdaad Gods Messias. Als je de brieven van Paulus leest in de veronderstelde volgorde van hun samenstelling, is het mogelijk om Paulus zijn weg te zien vinden naar een passende taal over Jezus, een taal die Jezus heel dicht bij God heeft geplaatst. 

Het is natuurlijk waar dat dit sommige van Paulus’ geloofsgenoten ertoe bracht om hem te verwerpen en hem zelfs probeerde te doden; maar Paulus’ diepste houding ten opzichte van zijn medegelovigen is duidelijk te zien in Romeinen 9-11, waar Paulus zijn gevoel voor de kern van het jodendom in Gods plan ontvouwt.

Marcus’ evangelie: onmiskenbaar joods

Marcus heeft de evangelie-vorm uitgevonden, en deze korte tekst kan niet anders dan joods zijn. Het begint met een citaat dat ogenschijnlijk uit Jesaja komt (hoewel in feite het eerste stukje poëzie niet uit Jesaja komt, maar uit Exodus of Maleachi). En Marcus’ christologie weerspiegelt zijn joodse wortels; je kunt zijn aarzeling voelen om Jezus direct als ‘God’ te identificeren. In plaats daarvan geeft hij aan hoe Jezus dat soort dingen doet die God doet. Kijk bijvoorbeeld naar de vergeving van zonden in de genezing van lamme in 2:1-12, of de ontzagwekkende vraag van de leerlingen na het stillen van de storm: ‘Wie is dit dan, dat zelfs de wind en de zee hem gehoorzamen? Als goede jood kan Marcus niet direct antwoord geven op deze vraag en laat hij de lezers in plaats daarvan hun eigen besluit trekken. Er is niets in dit alles dat niet kan worden begrepen vanuit het basiskader van het religieuze jodendom; het is inderdaad niet uitgesloten dat de auteur van dit evangelie verwant was met Paulus en Barnabas, en er is een oude legende dat hij assistent was van de onbetwistbaar joodse Simon Petrus.

Matteüs: Jezus als de vervulling van het jodendom

Hoe zit het met Matteüs? Hij begint zijn evangelie (die voor een groot deel afhankelijk is van die van Marcus) met zijn genealogie van Jezus. Dit geeft de lezer de joodse bril om het evangelie in zijn geheel te lezen, waarbij hij het voorgeslacht van Jezus terugvoert naar Abraham, aan wie Gods beloften eerst werden ingelost, vervolgens naar David, onder wie ze in vervulling leken te gaan, naar de ballingschap in Babylonië, toen veel joden dachten dat God hen vergeten was, en tenslotte naar de geboorte van Jezus, die Matteüs voorstelt als het hoogtepunt van de joodse geschiedenis. 

Een andere toevoeging van Matteüs is die van de Bergrede (hoofdstukken 5-7). Dit is een zeer joodse compositie, op elk punt diep geworteld in het Oude Testament. In het midden hiervan, waardoor structuur wordt aangebracht, staat het Onze Vader, dat elke jood zonder schaamte zou kunnen bidden, behalve het jammerlijke feit dat het algemeen wordt opgevat als een ‘christelijk gebed’. 

En hoe zit het met Matteüs’ christologie? Hij werkt heel fijngevoelig, want Matteüs is een goede jood, en weet dat dit een lastig onderwerp is; maar de lezer wil graag in 1:23 het vers lezen waarin Jesaja 7:14 wordt geciteerd, met de regel ‘zij zullen hem Emmanuël noemen’ (wat Matteüs vriendelijk vertaalt als ‘God met ons’). Aan het einde van het evangelie (28:20) vinden we dan de afscheidswoorden van Jezus ‘Ik ben altijd bij u’ en mogen we de betekenis van deze subtiele weerklank opmerken. 

Een andere joodse eigenschap die we in Matteüs vinden is dat we voorzichtig moeten zijn met het gebruik van de naam ‘God’ (joodse schrijvers in het Engels zullen het vaak spellen als ‘G-d’).  Matteüs verandert (maar helaas niet altijd – geleerden spreken van ‘redactionele vermoeidheid’!) het ‘Koninkrijk van God’ van Marcus vaak in het ‘Koninkrijk der hemelen’.

Het moet worden toegegeven dat Matteüs soms wordt beschouwd als het ‘meest anti-joods’ van de evangeliën. Het bewijs voor deze waarneming is te vinden in het zeer scherpe, bijna wrede hoofdstuk 23 (dat je alleen moet lezen als je je sterk voelt), met zijn zevenvoudige herhaling van ‘wee u, schriftgeleerden en Farizeeërs’. De taal is hier verontrustend polemisch; het heeft waarschijnlijk iets te maken met wat tegenwoordig het ‘scheiden der wegen’ tussen de kerk van Matteüs en de ‘synagoge aan de overkant van de weg’ wordt genoemd. 

Christenen hebben het door de eeuwen heen weliswaar gebruikt om onze joodse broeders en zusters in groten getale in het nauw te drijven, maar ze hebben het niet begrepen. Het gaat hier niet om een aanval op de joden als zodanig, maar om de herkenbare trekjes van religieuze rivaliteit tussen broers en zussen, waarbij de ene joodse groep de andere bestookt. 

Er is een interessante en bijna hedendaagse parallel met dit soort taal in de gemeenschap die de Dode Zeerollen maakten; ze spreken over een of meer geloofsgenoten als de ‘Wicked Priest’ , ‘Seekers after Smooth Things’, en ‘Men of the Lie’. Maar het zou absurd zijn om ze als antisemitisch te beschouwen. (Onlangs hoorde ik een rabbijn uit een van de grootste steden van Engeland uitleggen waarom er zoveel synagogen in de stad waren: ‘zie je wel, wij joden ruziën altijd met elkaar’, zei hij). Wat Matteüs in hoofdstuk 23 zegt, maakt hem dus niet antisemitisch.

Johannes’ evangelie en de ‘joden’

Hoe zit het dan met het Evangelie van Johannes? Het is van begin tot eind een door en door joods evangelie en niet, zoals vroeger soms werd beweerd, een ‘hellenistische’ versie. Maar er is een groot probleem, in die zin dat het Griekse woord ‘Ioudaioi’, dat standaard wordt vertaald als ‘joods’, vaak wordt gebruikt voor de tegenstanders van Jezus, die ruzie met hem maken en van plan zijn hem te doden en weigeren hem te aanvaarden. Het gebruik klinkt op sommige plaatsen aanstootgevend, als je gevoelig bent voor de dreiging van antisemitisme; en ik sprak onlangs een vrouw die in koren zingt en die bekende hoe moeilijk ze het dit jaar vond om Bachs Johannespassie te zingen, met zijn vele verwijzingen naar ‘joden’. Als het in het Duits wordt gezongen, met alle resonanties die de taal sinds de Holocaust heeft gehad, is het probleem natuurlijk nog scherper; want ‘die Juden’ lijken zich in die hoofdstukken van het evangelie altijd slecht te gedragen. 

Een oplossing, die ik in mijn eigen bijbelvertaling heb overgenomen, was om het woord altijd te vertalen als ‘de Judeërs’, en veel mensen hebben gezegd dat ze daarmee al die negatieve verwijzingen naar ‘de joden’ hebben kunnen vermijden. Zoals de meeste oplossingen werkt deze niet altijd, want er zijn momenten dat ‘Ioudaioi’ in het Johannesevangelie duidelijk betekent, niet ‘inwoners van het Zuidelijke Koninkrijk van Judea’, maar ‘Joden’; maar naar mijn mening is dit het waard om die prijs om te betalen. Ik ben er in ieder geval zeker van dat de auteur van dit bijzondere hoofdstuk geschokt zou zijn door de gedachte dat zijn evangelie gebruikt zou kunnen worden als rechtvaardiging voor het doden of vervolgen van zijn geloofsgenoten.

Ah! Maar hoe zit het bij Lucas?

Hoe zit het dan met het evangelie van Lucas en het tweede deel, dat we ‘Handelingen van de Apostelen’ noemen? Er wordt vaak beweerd (zonder enig bewijs) dat ‘Lucas’ een niet-Jood is. Ik heb geen idee waarom dit het geval zou zijn, behalve dat er in Kolossenzen 4:14 een verwijzing staat naar ‘Lucas, de arts’. Vermoedelijk wordt aangenomen – onlogisch – dat als deze persoon de auteur is van het derde evangelie en van de Handelingen, en als hij een arts was, dat hij dan een niet-Jood moet zijn geweest. Anderzijds zou het argument ook kunnen zijn dat onze auteur uitstekend Grieks schrijft, in verschillende stijlen, en weinig kennis heeft van het Hebreeuws. 

Maar het is bijna racistische onwetendheid om te suggereren dat een Jood niet goed Grieks kan schrijven, en er zijn inderdaad veel Joden wiens Hebreeuws beperkt is, maar die bijvoorbeeld mooi Engels schrijven. Bovendien is deze auteur helemaal thuis in het Oude Testament in zijn Griekse versie, die we de ‘Septuagint’ (LXX) noemen; en hij begint en eindigt zijn verhaal in de Tempel van Jeruzalem, die bijna als een personage in zijn verhaal fungeert. Zo is het ook alleen Lucas die Jezus vier trieste ‘orakels’ over Jeruzalem laat uitspreken; en in zijn tweede deel is er een constante dialoog tussen de vertegenwoordigers van de Jezusbeweging en de Joodse autoriteiten. Het laatste voorbeeld hiervan staat in het allerlaatste hoofdstuk van de Handelingen. Het is waar dat deze ontmoetingen vaak gespannen of confronterend zijn, met gevangenneming en geseling en doodslag, en soms een soort wanhoop dat het Joodse volk niet op het evangelie reageerde zoals de niet-Joden dat deden; maar dat is een innerlijk religieus debat, dat, zoals in het geval van Matteüs hierboven, vaak bijzonder verhit is. Daaruit volgt echter niet dat de auteur van de Lucas’ geschriften zijn lezers aanmoedigt om Joden te haten, en nog minder om ze te doden, en de auteur zou verbaasd zijn over zo’n conclusie.

Enkele van de mooiste gelijkenissen van Jezus zijn te vinden in het evangelie van Lucas; de verhalen van de ‘barmhartige Samaritaan’ of de ‘verloren zoon’ veronderstellen een joodse achtergrond. Om deze redenen is Lucas zeker het best te begrijpen als een Joodse auteur met een stedelijke Griekse achtergrond, die thuis is in een van de grote steden van het oostelijke Middellandse-Zeegebied.

Besluit

Er is hier geen ruimte om de rest van het Nieuwe Testament op dezelfde manier te behandelen; ik heb beargumenteerd dat het Nieuwe Testament het best begrepen kan worden als het werk van Joodse auteurs: ik zou u een soortgelijk verslag kunnen geven van de overige documenten van ons Nieuwe Testament. Bijvoorbeeld: de Brief aan de Hebreeën is diep geworteld in de joodse religie en geschriften; de Brief van Jakobus wordt soms beschouwd als een ‘synagogepreek’; en 1 en 2 Petrus horen thuis in een joodse omgeving, toegegeven, in de hellenistische wereld. De drie brieven van Johannes, hoewel ze niet allemaal hetzelfde zijn, horen in dezelfde wereld thuis als het vierde evangelie; en de brief van Judas komt uit dezelfde joodse achtergrond, en citeert inderdaad het zeer joodse document dat we kennen als Henoch.

Er blijft alleen dat buitengewone werk over waarmee de christelijke Bijbel eindigt en dat we in het Grieks ‘Apocalyps’ of in het Latijn ‘Openbaring’ noemen. In dit werk zijn er meer verwijzingen naar of citaten uit het Oude Testament dan er verzen zijn, en het Grieks staat veel dichter bij een Aramees dialect dan de elegante pen van de auteur van de Lucas’ geschriften dus het is onwaarschijnlijk om deze bijzondere zienswijze als ‘anti-Joods’ te zien. Het is waar dat er in 2:9 een verwijzing is naar de ‘synagoge van de Satan’, en een duidelijke verwijzing in 11:8 naar Jeruzalem, ‘waar hun Heer werd gekruisigd’, als “zinnebeeldig ‘Sodom en Egypte’ worden genoemd”. Dat is uiteraard weinig vriendelijk; het is echter niet de taal van het antisemitisme, maar in beide gevallen een innerlijke joodse polemiek.

Kortom, ik concludeer dat elk woord van de 27 geschriften die deze buitengewone bibliotheek, die het Nieuwe Testament is, bevat, door knappe Joden is geschreven en dat het niet gerechtvaardigd is, zelfs pervers, om het ‘anti-joods’ te noemen. We moeten echter tot onze schaamte bekennen dat zowel christenen als joden het Nieuwe Testament vaak op deze manier hebben gelezen, met catastrofale gevolgen. Geen enkele religie die zich met haat en bloedvergieten bezighoudt, kan van God zijn.

Nicholas King SJ is docent en medewerker in Nieuw Testamentische Studies aan de Campion Hall, University of Oxford.

Afbeelding: Lucas schrijf zijn evangelie, door dominicaan Lawrence Lew.

Bekijk alle nieuwsberichten

Deel