Een belangrijke bijdrage in de wending van de katholieke theologie in de 20e eeuw is geleverd door Karl Rahner.
Een belangrijke bijdrage in de wending van de katholieke theologie in de 20e eeuw is geleverd door Karl Rahner.
Na zijn studie filosofie en theologie (gedeeltelijk in Valkenburg, waar de Duitse jezuïeten vanwege de Kulturkampf naar waren uitgeweken) was hij eerst bestemd om filosofie te doceren. Toen zijn promotor aarzelde om zijn proefschrift te aanvaarden, werd zijn bestemming veranderd: hij promoveerde in de theologie op een patristisch proefschrift en ging in 1937 theologie doceren in Innsbruck. Zijn professoraat werd vanwege de oorlog onderbroken. Na de oorlog doceerde hij weer in Innsbruck en later in München en Münster.
In het voetspoor van de Nouvelle Théologie was het ook het streven van Karl Rahner om een nieuwe creatieve interpretatie te geven aan de scholastieke theologie, met name door deze te confronteren met de vraag van de historiciteit. Het neo-thomisme moest in zijn ogen worden omgedacht tot een werkelijke, actuele theologie. Ook de theologie heeft de taak om de wetenschappelijke confrontatie aan te gaan met de eigentijdse problemen.
In een eindeloze reeks van artikelen en als medewerker aan verzamelwerken als Sacramentum mundi, Mysterium Salutis, het Lexikon fúr Theologie und Kirche en het Handbuch der Pastoraltheologie of de serie Quaestiones disputatae, werd hij niet moe om nieuwe kwesties aan de orde te stellen en ook een pastorale context te geven, steeds weer de concrete situatie als theoloog bevragend. Zijn invloed op veel 20e-eeuwse katholieke theologen en op Vaticanum II was echter niet alleen het gevolg van zijn omvangrijk oeuvre, maar vooral ook van de theologische inzichten die hij daarin verwoordde.
Het meest typerend voor zijn denken is zijn antropologische insteek. Die was reeds duidelijk geworden in zijn twee boeken Geist in Welt en Hörer des Wortes over de mens in de wereld en zijn relatie tot God. De theologie van Rahner is antropocentrisch. De mens is van nature aangelegd op God, open voor God. Men kan over de mens niet spreken zonder God daarbij te betrekken en men kan over God niets zeggen zonder de mens ter sprake te brengen. De dogmatische theologie zou dan ook vooral een theologische antropologie moeten zijn.
Grote bekendheid verwierf Rahner zich met zijn stelling over het “anonieme christendom”. Volgens hem beaamt een mens die ja-zegt op het leven, daarmee feitelijk ook de eigen transcendentale openheid naar het oneindig heilige geheim. Daarmee is anoniem God beaamd. Je kunt een gelovig mens zijn, zonder dat je het weet. Dat is voor hem niet in tegenspraak met het feit dat Jezus Christus de definitieve zelfopenbaring van God is. Die openbaring is niet exclusief, maar wel criterium en maatstaf voor openbaringen elders. Daarmee legde Rahner ook een nieuwe basis voor de dialoog met niet-christelijke godsdiensten.
Hetzelfde antropologische uitgangspunt bracht hem tot de overtuiging, dat de mens in onze tijd alleen maar gelovig kan zijn, als hij tot een echt persoonlijk geloof komt, als hij iets van een mysticus heeft. Het gaat er om dat mensen sporen van transcendentie in hun eigen leven ervaren, en gaan herkennen hoe in hun eigen levensverhaal hetzelfde geheim aanwezig en actief is als in het Verhaal van de Schrift.
Zie vooral: