Dichter, Engeland
Dichter, Engeland
Ja, Heer, rechtvaardig zijt Gij als ik strijd met U;
Toch stel ik U mijn vraag terecht.
Waarom gedijen zondaars?
Waarom ligt teleurstelling op al mijn doen altijd?
Waart Gij mijn vijand, Gij, o Gij mijn vriend,
Zoudt Gij, vraag ik mij af, nog erger dan gij nu doet,
Mij tegenwerken en verslaan.
Zomaar bloeit méér wie zuipt, zijn wellust dient,
Dan ik, die mijn leven toewijd.
Zie, struiken, dik in ’t blad, en akkers afgezet met kervelkant,
Golvend in koele bries.
Kijk, vogels bouwen – ik niet;
ik verzet als eunuch werk en broed;
uit komt het niet.
O dat Gij, Levensheer, mijn wortels regen zendt!