Dagelijkse trouw versus het najagen van topervaringen
Dagelijkse trouw versus het najagen van topervaringen
Aangezien Ignatius zelf geen pedagogische teksten schreef, gebruiken we zijn ‘Geestelijke Oefeningen’ als leidraad om zijn pedagogie te begrijpen. De redenen hiervoor hebben we in de vorige bijdragen gegeven.
In zijn meest klassieke vorm vergen de Geestelijke Oefeningen 40 dagen van afzondering en absolute stilte waarbij de retraitant vier tot vijf uur per dag een vol uur bidt en mediteert, na telkens een korte inleiding door de begeleider. Veelal leidt deze ervaring tot een langdurige verdieping van het leven en soms ook tot een grondige heroriëntering. Troost en troosteloosheid wisselen elkaar af en de retraitant leert om met die wisselende gevoelens zinvol om te gaan. Toch focust Ignatius niet op die gevoelens zelf maar wel op de kleine en grote beslissingen die eruit voortvloeien.
Als ervaren gids wijst Ignatius erop dat het belangrijker is om de oefeningen trouw te volbrengen dan om ‘topervaringen’ na te jagen die – zonder die trouw – wel eens kortstondig strovuur zouden kunnen blijken te zijn. Anders gesteld: het volbrengen van de oefeningen is een waarde op zich, onafhankelijk van de gevoelsmatige ups en downs die ze mogelijk teweegbrengen. Ignatius jaagt geen emotionele sensatie na maar dagelijkse zorg en aandacht. In zijn aantekeningen drukt hij het zo uit:
‘Wie de oefeningen geeft moet hem die ze krijgt er nadrukkelijk op wijzen het uur vol te houden in elk van de vijf oefeningen of beschouwingen die elke dag gedaan worden. Het is namelijk belangrijk dat hij innerlijke vrede vindt bij de gedachte een vol uur besteed te hebben aan de oefening, en zelfs eerder meer dan minder. Want het valt niet te onderschatten wat de vijand in het werk stelt om het uur van de beschouwing, van de overweging of van het gebed te doen inkorten.’ (G.O. 12)
Opvallend in deze passage is dat Ignatius de mogelijke innerlijke bewegingen die door het gebed worden losgeweekt (het ‘resultaat’) relativeert ten opzichte van de oefeningen zelf (het ‘dagelijks werk’). Als beloning voor die trouw wordt ons de innerlijke vrede beloofd.
Vanuit zijn persoonlijke ervaring formuleert Ignatius zijn zienswijze nog uitdrukkelijker in de volgende aantekening:
‘Zo moet er ook op gewezen worden dat het in een tijd van vertroosting erg gemakkelijk is een vol uur in de beschouwing te blijven, maar dat het heel moeilijk is de tijd vol te maken in een periode van troosteloosheid. Wie zich oefent moet daarom altijd iets langer dan een vol uur in de oefening blijven, om de troosteloosheid tegen te gaan en de bekoringen te overwinnen. Want zo went hij eraan de tegenstander niet alleen te weerstaan, maar hem ook te verslaan.’ (G.O. 13)
Het lijkt ons niet zo moeilijk om bovenstaande alinea’s toe te passen op ons onderwijs. Wie kent immers niet de goede bedoelingen en de heilige ijver van september bij leerlingen en ouders en leraren en wie ervaart niet de loomheid van de late herfst die het werkritme doet stokken? Op sommige avonden gaat het werk ons vanzelf af, op andere is de kleinste taak al te veel. Als de beoogde resultaten uitblijven kan de moedeloosheid nog versterkt worden en blijft er van de initiële ijver soms weinig over … We zijn nu eenmaal geen metronomen. Toch is de raad van Ignatius goud waard: net als het stroef loopt, is onze dagelijkse inzet het meest noodzakelijk en waardevol.
Maar is er met deze belangrijke aantekeningen van Ignatius nog meer aan de hand. We kunnen er voor onze kijk op onderwijs een tweede en nog belangrijkere conclusie uit trekken: het dagelijks werk acht hij blijkbaar hoger en hij vertrouwt er blijkbaar meer op dan op de ogenschijnlijk ‘tastbare resultaten’. Wat houdt dit aanvoelen van Ignatius voor ons in?
Het zou kunnen inhouden dat in de gangbare schoolpraktijk de proefwerkresultaten een overdreven aandacht opeisen en dat ze de inhoud van het dagelijkse leren op de achtergrond drijven. Zo feliciteerde iemand me ooit, bij het behalen van een diploma, met de mededeling dat ik vanaf nu ‘autosleutels’ in handen had. Hij vertolkte wat velen toen dachten zonder er allicht bij stil te staan. De metafoor van de autosleutels was de uitdrukking van een louter instrumenteel denken over de zin van studies, namelijk dat studeren uiteindelijk geen waarde op zich zouden hebben, maar alleen in functie zou staan van een materieel doel, status, prestige en financiëel voordeel.
Het dagelijkse werk is niet alleen een waarde op zich; het is ook de noodzakelijke voedingsbodem voor het gewenste resultaat. Er is geen ware kennis noch creativiteit zonder oefening en soms saaie herhaling. Ignatius maakt zelf de vergelijking met de lichamelijke oefeningen : ‘Zoals wandelen, op tocht gaan en hardlopen lichamelijke oefeningen zijn, zo noemt men geestelijke oefeningen elke manier waarop men de ziel voorbereidt en klaarmaakt … bij de inrichting van zijn leven.’ (G.O. 1b) Het is met de geest als met de sport: geen glans zonder zweet.
Toch blijft het dagelijkse werk in de perceptie van velen nog vaak het zwakke broertje in ons onderwijs. Bij nader toezien, biedt het op termijn nochtans meer kans op dieper inzicht en inhoudelijke motivatie, op innerlijke smaak en tevredenheid, dan de in werkelijkheid snel verblekende glans van examenresultaten. De stille, onopvallende en dagelijkse schoolpraktijk heeft de belangrijkste en meest beklijvende invloed op onze ontwikkeling. Uiteindelijk is alleen zij doorslaggevend.
Guy Dalcq
Lees verder over ignatiaanse pedagogiek: