Verzoek om een vormingshuis te mogen openen te Leuven

Koningin Maria van Hongarije, een zuster van Keizer Karel, is sinds 1530 regentes der Lage Landen. Ignatius verzoekt haar een vormingshuis te mogen openen in Leuven. Gebouwen hiervoor werden hem reeds ter beschikking gesteld. Alleen ontbreekt nog de koninklijke toestemming. Ignatius vraag de koningin, in januari 1552, om deze toestemming. Hij begint met haar de Sociëteit voor te stellen in haar ontstaan en haar uitbreiding. Aldus kan hij heel suggestief de sterke steun onderstrepen die zij daarbij van de ‘groten der aarde’ mocht ontvangen.

Lees verder

Koningin Maria van Hongarije, een zuster van Keizer Karel, is sinds 1530 regentes der Lage Landen. Ignatius verzoekt haar een vormingshuis te mogen openen in Leuven. Gebouwen hiervoor werden hem reeds ter beschikking gesteld. Alleen ontbreekt nog de koninklijke toestemming. Ignatius vraag de koningin, in januari 1552, om deze toestemming. Hij begint met haar de Sociëteit voor te stellen in haar ontstaan en haar uitbreiding. Aldus kan hij heel suggestief de sterke steun onderstrepen die zij daarbij van de ‘groten der aarde’ mocht ontvangen.

Heilige Koninklijke Majesteit,

Hoog Genadige Dame,

Sinds enkele jaren werd door de Heilige Stoel de Sociëteit, die de naam van Jezus draagt, te Rome opgericht en bevestigd. Haar beschermheer is de Zeereerwaarde Kardinaal de Carpi.

Het heeft de goede God behaagd dat een aantal wijze en vrome mannen hun vaderland verlieten en verzaakt hebben aan hun persoonlijke bezittingen en aan de goederen van deze wereld, om zich in deze Sociëteit aan de hoogverheven God weg te schenken. Bij hen hebben zich dan talrijke jongere mannen aangesloten die nog met hun studies bezig waren. Begaafd, wekken deze grote verwachtingen op. Zij zijn afkomstig uit verscheidene landen en kozen voor de levenswijze van de Sociëteit, waarin zij onder het vaandel van Jezus willen opkomen voor ware geestelijke waarden.

De Sociëteit werd inderdaad als geheel voor dit doel opgericht. Zij die deel uitmaken van de groep van de professen bieden hun gehoorzaamheid aan aan de Heilige Stoel en zetten zich in voor het heil van de zielen, door in het openbaar het woord van God te verkondigen, door zich toe te wijden aan de  naastenliefde, of nog, door het geloof in Christus naar alle ongelovigen, zonder enig onderscheid, te brengen, telkens zij er naartoe gezonden worden. Zij willen ook, elk naar de mate van de talenten die hij van God ontvangen heeft, weerstand bieden aan ketterse invloeden.

Aangezien echter deze opdrachten enkel met vrucht kunnen vervuld worden door mensen in wie een diepe kennis van de Heilige Letteren met vroomheid samengaat, heeft de goddelijke Voorzienigheid het zo beschikt dat er hoogberoemde en tegelijk diep gelovige Prinsen gevonden werden, naast vele andere Godvrezende hooggeplaatste en edele personen, die allen, met dezelfde genegenheid ten aanzien van de studenten van deze Sociëteit, voor hen colleges hebben opgericht en daar heel vrijgevig fondsen voor hebben vrijgemaakt. Dit gebeurde op talrijke belangrijke plaatsen, en meer bepaald aan de katholieke universiteiten van verscheidene landen.

Zij leven daar met velen samen en kunnen dan opgeleid worden in goede en echt christelijke zeden, en tegelijk met een bijzondere zorg en trouw gebracht worden tot een stevige kennis van de Heilige Letteren. Van deze colleges bestaan er reeds enkele in Spanje, een in Portugal, meerdere in India, twee in Sicilië, en eveneens  te Rome, Bologna, Padoua en Venetië.

Anderzijds, van zodra de Sociëteit bevestigd was, ontbrak het haar niet aan jonge studenten, die zich gedurende vele jaren toegelegd hebben op de Letteren, zij het op verschillende plaatsen, zij het aan de zeer bloeiende universiteit van Leuven. Op deze plaats hebben sommigen onder hen, met Gods genade, zoveel vorderingen gemaakt gedurende hun studietijd, dat zij nu, bij het gelukkig beëindigen van hun studies, heel nuttige arbeiders zijn geworden voor het werk in de wijngaard van de Heer. Anderen zetten hun studies nog verder.

Ondertussen heeft het de goddelijke goedheid behaagd de geest van enkele eerbiedwaardige personen te bewegen en hen zo te raken dat zij kostbare hulp verlenen aan deze studenten die als armen leven. Aldus hebben mensen het verlangen uitgedrukt dat er, zoals op andere plaatsen, een college van de Sociëteit van Jezus zou worden opgericht aan deze vermaarde academie van Leuven. Meer nog, iemand is bereid met veel grootmoedigheid de goederen, zelfs de onroerende goederen die hij bezit hiervoor aan te bieden en ter beschikking te stellen.

Dit kan echter enkel waar gemaakt worden met de genadige welwillendheid, de vrijgevige toestemming en de toegewijde gunst van uw Heilige Majesteit. Het is om deze gunst dat ik, Ignatius van Loyola, Spaanse priester, en overste van deze Sociëteit, mij biddend tot u richt, en u nederig en met eerbied vraag dat uw Heilige Majesteit er mee zou instemmen dat een dergelijk college zou worden opgericht in de beroemde Universiteit van Leuven, dat daarvoor eveneens onroerende goederen mogen vrijgemaakt worden, en dat er ook jaarlijkse inkomsten aan verbonden mogen worden, naar gelang de vrijgevigheid van deze goede vrienden dit mogelijk zal maken, tot een waarde van duizend dukaten.

Mocht uw Heilige Majesteit ons deze gunst verlenen, dan zal de Sociëteit, die haar om zoveel andere redenen erkentelijk is, haar nog meer genegen zijn, zodat zij, zolang zij blijft bestaan, niet zal ophouden God in haar gebed te vragen dat Hij Uw Majesteit moge bewaren en behoeden, en het geluk verzekeren van al uw rijken.

Ignatius

Deze brief bleef onbeantwoord. De raadgevers van de koningin, Granvelle, bisschop van Arras, en Viglius van Zwichem, waren de Sociëteit helemaal niet genegen. Zij zullen de plannen van Ignatius in verband met Leuven blijven dwarsbomen. Het is pas na de troonafstand van Keizer Karel en het vertrek van zijn zuster dat, in augustus 1556, aan de Sociëteit de gevraagde toestemming werd gegeven. Ignatius was twee weken voordien overleden.