In de rij van jezuïeten-theologen die invloed hadden op de ontwikkeling van de katholieke theologie in de 20e eeuw hoort ook een Nederlandse theoloog genoemd te worden: Piet Schoonenberg SJ.
In de rij van jezuïeten-theologen die invloed hadden op de ontwikkeling van de katholieke theologie in de 20e eeuw hoort ook een Nederlandse theoloog genoemd te worden: Piet Schoonenberg SJ.
In 1930 ingetreden studeerde Piet Schoonenberg filosofie, theologie en exegese in Nijmegen, Maastricht en Rome. Hij promoveerde op een proefschrift over theologie als geloofsverkondiging. Daarmee bepaalde hij zijn positie in de discussie die door de Nouvelle théologie op gang was gebracht over de verhouding tussen theologie en geloof. Hij nam afstand van een rationalistische speculatieve theologie en baseerde zich op de Bijbel, de kerkvaders en het historisch onderzoek. Ook in een ander opzicht werd toen reeds de toon gezet die zijn hele theologische arbeid zou doorklinken: hij moest in zijn proefschrift verbeteringen aanbrengen voordat het zou kunnen verschijnen en toen hij dat had gedaan, voorkwam de encycliek Humani generis toch de uiteindelijke publicatie.
Na enkele jaren theologie te hebben gedoceerd aan de jezuïeten-faculteit van Maastricht, verhuisde hij naar Nijmegen, naar het Hoger Katechetisch Instituut. Daar leverde hij ongetwijfeld een grote bijdrage aan het tot stand komen van de Nieuwe Katechismus, inderdaad een nieuwe wijze van geloofsverkondiging. Vanaf 1964 was hij – met als collega proximus Edward Schillebeeckx – tot 1976 hoogleraar aan de universiteit van Nijmegen, welke taak hij begon met een inaugurale rede met de veelzeggende titel God of mens: een vals dilemma. Na zijn emeritaat doceerde hij nog heel regelmatig in het buitenland, vooral in de USA.
In de jaren 1955-1962 werkte hij aan een breed opgezette uitleg van de apostolische geloofsbelijdenis Het geloof van ons doopsel, waarvan slechts vier delen zijn verschenen. Toen was hij weer zoveel verder in de ontwikkeling van zijn denken, dat hij liever het eerste deel zou hebben herzien dan over te gaan tot het schrijven van een vijfde en volgende delen. Dat was tekenend voor zijn beweeglijke geest. Steeds kwamen nieuwe gedachten in hem op over zonde en erfzonde, dood en eschatologische voltooiing, over het mysterie van God, de christologie, de aanwezigheid van Christus in de eucharistie. En dat alles tegen de achtergrond van zijn visie op geloof en openbaring, op openbaring en ervaring, en op de dogma-ontwikkeling.
Welk onderwerp Schoonenberg ook koos, altijd bleef hij trouw aan zijn methode: eerst terug naar de Schrift en dan nagaan hoe de Traditie zich daaruit ontwikkelde; met name ook hoe die geïnterpreteerd moet worden en ook geherinterpreteerd tot op de dag van vandaag. Heel duidelijk werd hij daarbij bepaald door een ‘katechetische’ motivering en een grote behoefte om in gesprek te blijven met het moderne denken.
Meerdere malen maakte dit hem tot voorwerp van officiële kerkelijke waarschuwingen. Vooral zijn christologie onderging dit lot. Deze mondde in de laatste fase van zijn leven uit in een aantal theologische overdenkingen over Geest-christologie, Logos-christologie en Drieëenheidsleer, die na een aanvankelijk publicatieverbod alleen met behulp van een vriendenkring op zijn 80e verjaardag konden worden uitgegeven.
Zie vooral: