Jezuïet Jean-Marc Balhan heeft een bewogen leven als missionaris in Ankara, Turkije. Wat hem ooit in het jezuïetenleven aantrok was de radicale beschikbaarheid te gaan waarheen je gezonden werd.
Jezuïet Jean-Marc Balhan heeft een bewogen leven als missionaris in Ankara, Turkije. Wat hem ooit in het jezuïetenleven aantrok was de radicale beschikbaarheid te gaan waarheen je gezonden werd.
Ankara, in het hart van het Anatolisch hoogland, de hoofdstad van Turkije. Ankara en haar vijf miljoen inwoners is een symbool voor de vernieuwing van het land, een moderne stad met gevarieerde architecturale stijlen. Het is naar deze kosmopolitische stad dat pater Jean-Marc Balhan, dienaar van Jezus, werd gestuurd in de zomer van 2001.
Deze 52-jarige Belg groeide op in een handelaarsfamilie op de grens van België en Nederland. “Ik ben altijd aangetrokken geweest door zinvragen”, vertrouwt hij ons toe. Als tiener ging hij naar een jezuïetencolleges. “Beetje bij beetje groeide bij mij het idee om te antwoorden op een roep. Toen ik Beauté du monde et souffrance des hommes (Schoonheid van de wereld en lijden van de mensen) van François Varillon las, ontdekte ik een God die liefde is, een God ‘die mens geworden is opdat de mens God wordt.’ Het is van die plek dat ik op weg ben gegaan. Ik heb toen ingezien dat je God moet volgen om zoals Hem te worden.”
Wat hem aantrok in het jezuïetenleven is “de beschikbaarheid om wat dan ook te doen, op welke plaats en op welk moment dan ook.” “In die tijd was ik een groot romanticus en ik droomde ervan om ver weg te trekken”, legt hij met humor uit. In 1987 treedt de jonge man in de Sociëteit van Jezus in.
Tussen 1993 en 1995 is hij in Egypte. Daar geeft hij Frans in het College van de Heilige Familie in Caïro. Hoewel hij al geïnteresseerd was in de islam, groeit daar zijn interesse voor die religie sterk. “Ik was op dat moment in crisis. Beetje bij beetje begon mijn geloof te wankelen. Ik was op zoek naar een grotere God want ik dacht op dat moment dat mijn God maar een idool was, een projectie.” De oproep tot gebed bij de moslims, vijf keer per dag, daagt hem uit. Net als de enorme moskeeën die hem doen aanvoelen wat hij met heel zijn hart zoekt. “Ik werd aangetrokken door wat ik toen zag van de islam: de grootsheid van God. De islam is stilaan bij mij binnengekomen en heeft me geholpen om mijn vraagstelling voort te zetten. Ik vroeg me af: Als God groter is, wie is Hij dan?” Deze ervaring heeft mij gemaakt tot de persoon die ik vandaag ben.”
In 1995 verlaat hij Egypte om theologie te studeren. Dat stelt hem in staat zijn geloof op nieuwe gronden te funderen. Daarna studeert hij arabistiek en islamologie. “Ik heb me op de Koran geconcentreerd. Ik heb geprobeerd te leren de Koran te proeven, te reciteren, te zingen en te verstaan van binnenuit.” Tijdens een reis in Turkije ontmoette hij jongeren van de islamitische vernieuwing. “Daar had ik de indruk moderne jongeren te ontmoeten. De islam van Turkije leek me sterk te verschillen van die in Egypte, die conservatiever is.”
In de zomer van 2001 wordt hij naar Turkije gestuurd. De jezuïeten hebben een sterke historische band met het land. Ze zijn er sinds het einde van de zestiende eeuw aanwezig. Eerst in dienst van christelijke oorlogsgevangenen, daarna bij de Armeniërs aan het einde van de negentiende eeuw. In 1983 vertrekken ze, maar ze worden in 1985 teruggeroepen ter gelegenheid van een academische uitwisseling tussen de Gregoriaanse Universiteit in Rome en de islamitische theologische faculteit van Ankara. “Als het oude centrum van het Ottomaanse rijk is Turkije altijd open geweest voor invloeden van buiten en heeft een universele roeping gevoeld. Maar ook de katholieke kerk is universeel”, legt Balhan uit. In 2000 volgen de jezuïeten de assumptionisten op in de dienst van de katholieke parochie van Ankara.
In Turkije is de katholieke aanwezigheid zwak en gediversifieerd. Het land telt 100.000 christenen, waarvan er 15.000 rooms-katholiek zijn. Het merendeel van de katholieke christenen woont in Istanboel en in Izmir. Voornamelijk zij het Levantijnen, de afstammelingen van de Italianen en de Fransen die naar het Ottomaanse rijk geëmigreerd zijn in de loop van de eeuwen. De anderen zijn bekeerlingen. Turkije heeft slechts 130 religieuzen, waarvan tweederde van in Istanboel woont. Maar “we staan ten dienste van de geïsoleerde christelijke gemeenschappen.”
“Christen zijn in Turkije, betekent behoren tot een minderheid, zelfs al begint de mentaliteit te veranderen. Het is geen probleem om christen te zijn in Istanboel of Antiochië. Maar als je in een kleine stad in het centrum van Anatolië woont, is het stigmatiserend.”
“Paus Franciscus houdt ervan om over de periferieën te spreken. Als je Turkije wilt begrijpen, dan moet je in termen van de periferie denken. Hier zijn we in de periferie van Europa, van Rusland, van het westen van Azië en van het Midden-Oosten. En tegelijkertijd staan we in het centrum van dat alles. Turkije verwelkomt vier miljoen vluchtelingen, waarvan enkele tienduizenden Iraakse christenen zijn. Eén van onze missies is om hen te ontmoeten. Ze wonen in uithoeken. Soms zijn er geen religieuzen binnen een straal van tweehonderd of driehonderd kilometer. Het is noodzakelijk om in verbinding te leven met deze geïsoleerde gemeenschappen en om hen te de-isoleren.”
De missie van Jean-Marc Balhan is divers. Samen met medebroeder Alexis Doucet sj, houdt hij zich bezig met het vormen van zijn kudde, het bezoeken van de geïsoleerde gemeenschappen, de coördinatie van religieuzen ter plaatse, het toedienen van de sacramenten, het helpen van vluchtelingen en de participatie in de interreligieuze dialoog.
Zijn parochie bestaat uit twee kerken. De ene, Azize Tereza (heilige Theresia), staat ten dienste van de lokale gemeenschap en ontvangt oosterse christenen en vreemdelingen die Turks spreken. “De grote uitdaging was om gemeenschap te vormen met al die diversiteit. Dat was niet eenvoudig in het begin. We hebben bekeerlingen, maar voor een oosterse christen is het moeilijk om te begrijpen dat iemand zich kan bekeren tot het christendom. Eén van onze grote uitdagingen is de vorming in het Turks. We hebben niet veel vormingsboeken, zelfs al is de Bijbel vertaald in het Turks.”
De andere kerk, Meryem Ana (Onze-Lieve-Vrouw), ontvangt vooral expats: personeel uit de Filippijnen, Afrikaanse studenten, diplomaten, academici, militairen, ambtenaren. Op zondag tellen we tussen de tweehonderd en tweehonderdvijftig mensen. De sfeer is heel warm, met een rijke diversiteit waar veel parochies jaloers op zouden kunnen zijn.”
“We brengen veel tijd door met ‘niets doen’, want onze missie is ook om simpelweg aanwezig te zijn. Mijn dagen zijn heel gevarieerd. In 24 uur kan ik Turks spreken met mensen die de kerk bezoeken, daarna Engels met buitenlanders die me vragen hun huwelijk in te zegenen of met de Filippijnen aan wie ik geloofsinstructie geef, en Italiaans om een ontmoeting met religieuzen te coördineren.”
Zijn missie betekent ook dat hij vaak onderweg is: “Eén keer per maand ga ik naar Konya, driehonderd kilometer ten zuiden van Ankara, waar veel vluchtelingen zijn. Daar is een kerk, maar geen priester. Twee religieuzen staan in voor het onthaal. De kleine christelijke gemeenschap telt een dertigtal personen: studenten uit Afrika en vluchtelingen uit Irak, Iran en Afrika. Wanneer ik ‘s ochtends aankom, geef ik geloofsinstructie aan de studenten. Daarna eet ik met de zusters. In de vroege namiddag ontmoet ik een aantal mensen en ik hoor de biecht van hen die erom vragen. Daarna vieren we de eucharistie waarbij we continu wisselen tussen Frans, Engels, Turks en Arabisch. Na de mis is het tijd voor agape (naastenliefde) en brengen we een uur of twee door met bijpraten. Soms maak ik van de gelegenheid gebruik om de “draaiende derwishes” (leden van de Mevlevi-orde, een soefiorde binnen de islam) die ik ken te ontmoeten.”
Jean-Marc Balhan besluit: “Mijn grootste vreugde is de vreugde van de ontmoetingen. Die dragen altijd vruchten. Zoals wanneer ik een taxichauffeur ontmoet. Mijn missie wortelt mij in mijn geloof. Zodra ik een andere taal gebruik – wanneer ik bijvoorbeeld een cursus geef over de kerkvaders in het Turks – moet ik nadenken over de manier waarop ik me zal uitdrukken. Dat stimuleert me. Ik zeg hetzelfde en tegelijk zeg ik ook iets anders. Ik zie me eerder als een getuige van het Rijk dan als een missionaris. Mijn rol is die van zuurdesem in het deeg. Het gaat erom deze gemeenschap te helpen om een boom te worden waarin de vogels van de lucht hun nest kunnen bouwen, om de lokale kerk te helpen om zich op te bouwen en te bevestigen. Om ervoor te zorgen dat Turken, buitenlanders en religieuzen die van verschillende achtergronden komen, samen gemeenschap kunnen vormen.”
Domitille Farret d’Astiès (vertaling door Wiggert Molenaar)
Dit artikel verscheen in het Frans op www.aleteia.org.
Bekijk alle portretten