Ignatius vertelt – Over zijn geestelijke groei

 

Lees verder

 

‘Wanneer ik nu terugblik op mijn geestelijke groei, dan zie ik hoe wonderlijk het allemaal in zijn werk is gegaan. Thuis ademde ik een gelovige en vrome sfeer in. De kleine huiskapel was bijzonder stemmig. Een plek om stil te zijn en te bidden : het hoorde er gewoon bij. Maar ik kan me niet herinneren dat het evangelie bewust en duidelijk onze levenswandel bepaalde, ook niet aan het hof van de ‘katholieke koningen’, tenminste niet míjn levenswandel…

Tot God onverwacht mijn leven binnenstapte, toen ik, gewond en op mijn ziekbed, een Leven van Christus en een bundel heiligenlevens begon te lezen. Dat Leven van Christus was een vroom middeleeuws meditatieboek over Jezus. Ik las het en herlas het. Voor het eerst kwam ik in aanraking met de fundamenten van het christelijk geloof. Mijn van huize uit vanzelfsprekend geloof kreeg nu een duidelijke inhoud : een God die ons allen liefheeft en slechts verlangt dat wij van die liefde zouden leven en elkaar doen leven. Dàt was de blijde boodschap van Jezus’leven. Niet alleen had ik inzicht gevonden in wat ik geloofde, maar dat verhaal over Jezus had ook een vuur in mij ontstoken. En vuur moet branden. Zijn Geest in mij was niet meer te doven. Die ervaring was zo diepgaand dat ze heel mijn leven heeft getekend. Ik ging veel bewuster leven, ik leerde bewust kiezen. En die ‘godservaring’ werd de richtsnoer voor de keuzes die ik van dan af deed.

Die twee boeken – ik merk dat ik er telkens weer op terugkom – hadden mijn verstand én mijn hart geraakt. Ze hebben me ook geholpen tot wat meer persoonlijk gebed te komen. Maar in Montserrat leerde ik dat je best een methode gebruikt, wil je vorderingen maken in het gebed. De monniken van de abdij hadden in die jaren een handig en methodisch meditatieboekje, waaruit ik een en ander heb overgenomen. Wat ik in Montserrat leerde, kwam me goed van pas tijdens die lange maanden boete en gebed in Manresa. Maar ook daar was God mijn leermeester. Wat ik over God en Christus biddend had geleerd in Loyola, werd nu verdiept. Alle dingen werden nieuw omdat ik ze mocht zien vanuit het ondoorgrondelijk geheim van God. Dat innerlijke licht van Manresa zou me nooit meer verlaten.

Toen ik terugkwam van Jeruzalem – waar ik mij innig met Jezus verbonden had gevoeld – en besloot te gaan studeren, begon ik meer oog te hebben voor wat er ook allemaal rondom mij aan nieuw leven opborrelde. Ik merkte dat ik in een broeierig geestelijk klimaat terecht was gekomen. Er was m.n. in Alcalá van alles te krijgen op de ‘geestelijke markt’. ‘Mystiek’ was ‘in’ : ik ontmoette studenten en religieuzen, maar ook gewone huismoeders die zich hadden toegelegd op het ‘gebed van inkeer’, zoals de Franciscanen dat toen in hun bezinningshuizen inoefenden. Ze leerden dat God in je diepste zelf te vinden is, en dat je daartoe eerst leeg moet worden van jezelf. In sommige gebedsgroepen werd die moeilijke weg overgesimplifierd : je moest zelf niets doen, maar God laten werken. En als God in je werkt, dan kan je niet meer zondigen, dan kan je de Schrift niet verkeerd verstaan – want Híj verlicht je. Deze groepjes kregen dan ook in de volksmond de bijnaam van ‘verlichten’ – alumbrados. Je hoorde het steeds meer : wat wíj doen is niet belangrijk, onze ‘goede werken’ zijn van geen tel. Precies in die jaren sijpelden de ideeën van Luther Spanje binnen : alleen het geloof redt, niet wat wij doen. Sommige bekeerde Joden zetten zich af tegen hun joodse godsdienst die ze al te wettisch hadden beleefd, en konden zich goed vinden in de ideeën van Luther of van sommige alumbrados. Maar ook de eeuwenlange aanwezigheid van moslims in Spanje liet zich voelen in sommige spiritualiteitsgroepjes die zich inspireerden aan het soefisme, een mystiek op de Koran gebaseerd en waarvan sommige strekkingen gelijkenissen vertoonden met wat lutheranen en alumbrados toen leerden. De geest was belangrijk, de innerlijke houding belangrijker dan wat je deed. En zo kwamen de uiterlijke geloofspraktijken in de verdrukking. Kerk en sacramenten werden overbodig. Ook bij Erasmus – zijn werken over spiritualiteit en over christelijk leven stonden toen in Spanje bovenaan de lijst van de ’top-tien’ van de boeken die je ‘moest’ gelezen hebben – vond je die voorkeur voor een geestelijk christendom terug, alhoewel niet in zo’n extreme mate. Tegenover al deze stromingen waren er natuurlijk ook grote verdedigers van de kerkelijke traditie en van de ‘juiste leer’. Vooral de Dominicanen konden niet nalaten in hun verkondiging te hameren op de sacramenten, vasten en boetedoening, het gewetensonderzoek, de noodzaak van bekering, de devotie tot de heiligen, het bidden van eenvoudige gebeden, enz. Geen mystiek zonder ascese !

Gaandeweg ben ik met die verschillende stromingen in contact gekomen. De Inquisitie, die onverbiddelijk was tegenover lutheranen en alumbrados, heeft mij er zelfs van verdacht tot die sekte van ‘verlichten’ te behoren. Maar hun verhoren konden alleen maar mijn rechtgelovigheid bevestigen. Zelf had ik niet de behoefte om ’tegen’ een of andere stroming te zijn. Waaraan lag dat ? Wel, mijn godservaring in Loyola en Manresa bleef mijn richtsnoer. Maar het contact met die grote verscheidenheid én de reflectie erop – vooral in Parijs en later in Italië – hebben ongetwijfeld bijgedragen tot het uitzuiveren van mijn geestelijke fysionomie.

Ik was in Loyola God op het spoor gekomen toen ik gevoelig werd voor wat mij diepe en duurzame vrede gaf, vreugde en innerlijke rust. Ook ík was ‘geestelijk’ bewogen, nu eens door de goede geest, dan weer door de kwade geest. Ik werd me ervan bewust dat er krachten in mij aanwezig waren : sommige deden me leven, andere waren dodend. Hierin onderscheiding brengen is mijn redding geweest. Maar geleidelijk aan ontdekte ik ook dat je niet zelf, op je eentje, de geesten kan onderscheiden. Wilde ik trefzeker zijn in mijn ‘leven in de Geest’, dan voelde ik dat de verbondenheid met de grote gemeenschap van gelovigen, met de Kerk, een kracht is die je eigenlijk niet kunt missen. Ik leerde dat mijn onderscheiding pas echte waarde had, wanneer ik ook bereid was mijn diepere bewogenheid te laten toetsen aan wat er leeft in de Kerk. Dat laatste was toen niet ‘in’, en toch wist ik dat dit de goede weg was die ik moest gaan. Wat niet wil zeggen dat ik later in mijn leven nooit meer moeilijkheden zou hebben gehad met de Kerk, integendeel. Maar daarover vertel ik later.’

IGNATIUS