André Cnockaert zag de Rwandese genocide van dichtbij. Toch noemt hij die jaren de rijkste van zijn leven
André Cnockaert zag de Rwandese genocide van dichtbij. Toch noemt hij die jaren de rijkste van zijn leven
André Cnockaert (1937) woonde tijdens de Rwandese volkerenmoord aan de grens van dat land, in Congo. De vluchtelingen lagen met duizenden voor zijn deur. ‘Dat was de hel.’ Maar in die donkerte vond hij steun voor zijn geloof.
Hij weet het nog goed. Kerst 1996, hij is in Bukavu waar hij woont, grenzend aan Rwanda. André Cnockaert viert de mis. Onder de aanwezigen ziet hij een vader. Hij weet dat de man gezien heeft hoe soldaten, die kampen met Rwandese vluchtelingen uitmoordden, zijn kind hebben doodgeschoten. En dan moeten spreken over Gods menswording in deze wereld. Over Gods aanwezigheid.
Cnockaert met zijn witte haren en hartelijke lach spreekt langzaam en met lage stem. Een beetje tegen zijn opvattingen in om door onderwijs en geloofsverkondiging de westerse cultuur op te dringen aan Congolezen, sprak hij in die preek over De volkstelling van Bethlehem door Breughel. ‘Je moet heel goed naar dat schilderij kijken om ergens tussen al die mensen een man met een ezeltje en een zwangere vrouw erop te zien.’
Enkele maanden later is het Pasen. Het waait, het college boven het Kivumeer – waar hij woont en werkt – is een winderige plek. Iedereen staat buiten bij het paasvuur. Cnockaert ontsteekt de paaskaars, symbool van de verrezen Christus. Hij houdt hem in zijn hand. Door de donkere nacht gaan ze de kerk binnen. Het kleine lichtje dreigt voortdurend gedoofd te worden. ‘Dat is Gods aanwezigheid in deze wereld. Kwetsbaar en bijna niet te raken. Dat is mijn geloof.’
Onbegrijpelijkste getuigenissen van menselijkheid
Cnockaert is tachtig nu en sinds zeven jaar terug uit Congo. Vijftig jaar bracht hij door in dat Afrikaanse land. Hij noemt de jaren die hij in Bukavu woonde de rijkste van zijn leven. Hoewel daar dus die rampjaren tussen zaten: 1994, waarin de volkerenmoord in Rwanda plaatsvond en 1996 toen de legers van Uganda en het nieuwe Rwandese de vluchtelingenkampen vernietigden.
Die genocide is natuurlijk een delicaat onderwerp om over te spreken. Als je temidden van al dat geweld aanwezig bent geweest. Als je daar je eigen machteloosheid hebt gevoeld. Als je mannen met machete-messen over straat hebt zien lopen, jagend op mensen. Als de vluchtelingen met duizenden voor je deur lagen. Als jij daar dan als blanke priester tussen leefde, bang en kwetsbaar, dan praat je daar niet gemakkelijk over.
En toch is het onderdeel van de rijkste jaren van zijn leven. ‘Die genocide was de hel’, zegt hij. ‘Met iets anders is het niet te vergelijken. Tegelijk heb ik daar zaken meegemaakt waarvan je zegt: in de grootste verschrikking zie je plots de onbegrijpelijkste getuigenissen van menselijkheid. Want het is God die ons mens doet worden. Er waren tekenen van een geïncarneerde goddelijke aanwezigheid. Voor mijn geloof is het getuigenis van liefde en edelmoedigheid bij gelovige mensen heel belangrijk’.
Vermoorde en verminkte zusters
Hij wil een verhaal vertellen. Over een priorij van zusters, gesticht door een Belgisch zuster uit Turnhout. Op een twintigtal kilometers ten Noorden van Bukavu langs het Kivu-meer. Een tiental Congolese en Rwandese zusters uit die priorij waren werkzaam in een bisdom in het noorden van Rwanda. ‘Op die plek is in 1992/1993 de eerste inval van de toenmalige Tutsi-rebellie begonnen. Het werd er voor de zusters steeds moeilijker en gevaarlijker om te wonen. De bisschop nodigde hen uit zich veilig te stellen in zijn bisschoppelijk huis. Maar dat hebben ze niet aanvaard. Acht zijn er vermoord en twee verschrikkelijk verminkt.’
‘Ik ben naar de dodendienst gegaan in de priorij, in afwezigheid van de lichamen. De Congolese priorin las toen het briefje voor dat de zusters hadden geschreven aan de bisschop: ‘Monseigneur, wij danken u voor uw voorstel. Wij hebben erover gepraat, nagedacht en gebeden. Wij zijn tot het besluit gekomen te blijven bij onze mensen.’ Een paar dagen nadien zijn ze vermoord of vreselijk verminkt. Dat zijn feiten die mij altijd zeer diep hebben geraakt. Als langs het geloof diepe medemenselijkheid naar boven komt in de meest verschrikkelijke omstandigheden. Dat zijn feiten waar voor mij de menswording tastbaar wordt.’
Het geweld gaat door na de genocide van 1994
In 1996 rukte het geweld verder op. Op Congolees grondgebied werden in kampen honderdduizenden Hutu-vluchtelingen uitgemoord en uiteengejaagd. Ook voor Cnockaert werd de situatie in Bukavu bijzonder gevaarlijk. Hoe lang zou het duren voordat hij voor eenzelfde keuze kwam te staan als die zusters in Rwanda? Bukavu werd geteisterd door het muitende Congolese leger. Alle ngo’s die in de kampen werkzaam waren sloegen ijlings op de vlucht. De inwoners vluchtten massaal de bergen en het oerwoud in.
‘Ik was verantwoordelijk voor vijf jonge jezuïeten. Wat moest ik hen zeggen? Ik vroeg de bisschop advies, een medebroeder die toevallig op het college was en enkele dagen nadien door de invallers werd vermoord. Zijn het Congolezen, wilde hij weten. Dat waren het. Dan moeten ze meemaken wat hun volk meemaakt. Ik heb ze toch de keuze gelaten. Een is er vertrokken.
Die ochtend hoorde Cnockaert over de radio de Belgische minister van Buitenlandse Zaken een aankondiging doen. Terwijl onder mijn venster de ngo’s met hun 4×4’s naar het vliegveld snelden, hoorde ik hem zeggen dat hij die dag nog één Belgisch legervliegtuig naar Bukavu stuurde. Dat vliegtuig was voor de Belgen die er nog waren de laatste kans om te vertrekken. Wij, de vijf Belgische jezuïeten van het college, zijn gebleven. Toen heb ik mij Congolees met de Congolezen gevoeld. Mens met de medemensen. Tot dan had ik mijn missiezending beleefd in onderwijs en administratieve taken, in die omstandigheden ontdekte ik dat geloofsverkondiging eerst en vooral bestond in medemenselijkheid.’
Terug in België
In 2010 keerde hij terug naar België. Nu woont hij in de Oude Abdij in Drongen, de plek waar hij ooit zijn eerste dagen als jezuïet beleefde in het noviciaat. Hij begeleidt retraites en geeft de Geestelijke Oefeningen van Ignatius. Maar dat hij in 1954 op zeventienjarige leeftijd jezuïet is geworden, mag eigenlijk wel een wonder heten.
‘Ik ben geboren in 1937, in Gent. Ik groeide op in een katholiek milieu van klassiek gelovige kerkgangers. Grote massa’s in de kerkelijke vieringen, maar de voeling met het Evangelie was verloren. De mensen kenden de Bijbel niet. Mochten die ook niet lezen. Ze hoorden alleen de stukjes die tijdens vieringen werden voorgelezen… in het Latijn. Mijn vader had een handelskwekerij van planten en bloemen. Wij hadden heel wat Nederlandse klanten, waaronder een dominee uit Alphen aan de Rijn. Die gaf ons met nieuwjaar altijd een scheurkalender waar ook bijbelteksten op stonden. Mijn moeder verbrandde die, gehoorzaam aan wat haar geleerd was op school. Zover ging dat. Ik heb die kerk altijd als te eng beleefd, alsof ik in een korset zat. Het was de kerk van paus Pius XII, waarin het gezag beleefd werd als in de profane wereld, de tijd van Stalin en Hitler.’
Dat hij toch naar de jezuïeten ging, had dan ook weinig met die kerk te maken. Het waren de paters van wie hij les kreeg op het jezuïetencollege die de doorslag gaven. ‘Zij waren ruimdenkend.’ Hun spiritualiteit had iets humanistisch en dat sprak Cnockaertaan. ‘Ze waren niet bang om ons te confronteren met andersdenkende schrijvers, zoals Camus, Sartre. Ik ben dus niet naar de wereldgeestelijkheid gegaan. In de sterke katholieke instelling die de kerk heet, zijn de kloosterorden altijd profetisch geweest, kritisch ook. Daarom koos ik voor een religieuze orde.’
Waar de spiritualiteit van Ignatius over gaat
Een beetje dwars is de tachtiger wel te noemen. Van uiterlijk vertoon moet hij niet veel hebben. Misschien heeft hij te veel meegemaakt in zijn leven om daar houvast in te vinden. De kerk van zijn jeugd liet hem misschien niet kennismaken met het Evangelie, de spiritualiteit van Ignatius deed dat wel. ‘Wat mij aan Ignatius aansprak was dat hij net als Calvijn, Luther en Erasmus terug het Evangelie ernstig wilde nemen.’ In de Geestelijke Oefeningen is voor hem één meditatie van alles bepalend belang, die van de Twee Standaarden. ‘Over de paradox van het christendom. Niet van de wereld maar in de wereld zijn. De tegenstelling tussen de normen en waarden van de wereld en de wijsheid van God, die onzin is voor de wereld, zoals Paulus zegt.’
Dat vormt volgens hem de basis vanwaaruit christenen keuzes moeten maken. ‘Ignatius leert hoe we het Evangelie moeten lezen en hoe we er naar moeten luisteren’, legt hij uit. ‘Dat doet hij in zijn beschouwing over de roep van de Koning. Daarin vraagt Ignatius een engagement uit te spreken om Jezus te volgen door alles heen ‘ook al gaat dit in tegen onze eigen zinnelijkheid en tegen onze liefde voor het lichaam en de wereld’. Hij doet dat ook in zijn beschouwing over de Twee Standaarden.’
‘Ten slotte leidt hij ons tot levenskeuze: door de Geestelijke Oefeningen heb je het Evangelie leren kennen, maak nu uw keuze. Kies: voor Christus en het Evangelie. Ignatius heeft ons geleerd dat die keuze niet evident is. Dat wij tegenstribbelen, dat op onze genen staat geschreven dat wij liever rijk dan arm zijn, liever succes hebben dan ongeacht zijn, dat wij liever bekeken worden dan niet bewonderd, liever heersen over mensen dan de onmacht van onze liefde en dienstvaardigheid beleven. Maar maak nu uw keuze. Dé keuze. Daar gaan de Geestelijke Oefeningen over. Daarover gaat de ignatiaanse keuze.’
Daarom rijdt de paus niet in een dikke Mercedes
Dat kan vervolgens heel concrete uitingen krijgen. ‘Ga ik in een wagen met vierwielaandrijving rijden die diesel verstookt of ga ik als christen…? Ga ik als paus in een Mercedes met lamslederen zetels zitten of…? Ga ik wegvluchten voor het geweld of niet? Ga ik mijn kinderen naar een school sturen waar ze ook met allochtonen in contact komen, of juist naar een school waar geen allochtonen zijn? Ignatius wil ons helpen om in het concrete leven evangelische keuzes te maken.’
Daarom zit Cnockaert iets dwars. Namelijk de manier waarop men, volgens hem, de spiritualiteit van Ignatius soms populair tracht te maken. ‘Ik ben wel bezig met de ignatiaanse spiritualiteit, maar ik spreek er niet gemakkelijk over. Ignatius sprak over de minima societas, het kleinste gezelschap van Jezus. Hij was zeer franciscaans nederig gericht. En nederigheid is helaas niet de grootste deugd van de jezuïeten geweest in de geschiedenis van de orde.’
Het gaat in de Geestelijke Oefeningen om dé keuze
Niet dat hij de waarde van de spiritualiteit van Ignatius niet ziet voor mensen die willen leven met God. ‘Maar men moet opletten de Geestelijke Oefeningen niet tot een profaan instrument te maken, alsof het een methode zou zijn om mensen te helpen de juiste keuze te maken als ze voor een beslissing staan. Het gaat in de Geestelijke Oefeningen om dé keuze – en dat is heel wat anders: kiezen voor Jezus en het Evangelie in alle omstandigheden van het leven waartoe het me ook moge leiden.’
Zelf probeert Cnockaert die keuze ook te maken, en hij maakt hem, zegt hij, zeer onvolmaakt. ‘Maar ik denk’, zegt hij, ‘dat het toen ik zeventien was ook al over die keuze.’ Een keuze die je niet rationeel meer kunt volgen of kunt terughalen. ‘Pedro Arrupe noemt het: “To fall in love in an absolute way”. Ruusbroec zegt: “Waar je met het verstand niet verder kan, daar brengt de liefde je binnen”. Het is de sprong van een godsdienst wettelijk en ritueel beleven naar en leven van persoonlijke vriendschap en totale gegevenheid aan Jezus die ons de goddelijke liefde toont. Dat bij anderen zien is voor mijn geloof heel belangrijk. Het woord van God horen en in praktijk brengen, dat is ook mijn Mariadevotie. En wij zijn allemaal mariaal. Wij moeten allemaal het Woord ontvangen en het ter wereld brengen. Het Woord vlees laten worden. Dat is toch de enige oplossing als ik kijk naar het kwaad in de wereld’
Door Rick Timmermans
Bekijk alle portretten