Een jezuïet in Kuregem
“Het verhaal-Kuregem is niet altijd even mooi, maar zeker niet zo lelijk als de criticasters het vertellen. Het is het verhaal van het glas dat half leeg is, of half vol, het hangt ervan af hoe je het bekijkt. En als het spel echt op de wagen zit, dan zien sommige politici hun kans schoon voor spelletjes en afrekeningen.” Hugo Carmeliet, priester-arbeider op rust, tekent nu al 45 jaar voor religieus en sociaal engagement in Kuregem.
Het sociale heeft Hugo Carmeliet met de paplepel meegekregen. “Mijn ouders waren arbeiders. Twee schone mensen die het niet makkelijk hebben gehad. Bij hun huwelijk stond er welgeteld één geschenk op tafel: een vaas met bloemen. Afzender onbekend.
Pas jaren later heeft moeder durven te bekennen dat ze de vaas zelf had gekocht. Uit fierheid. Die vaas heeft lang op zolder gestaan, nu siert ze mijn slaapkamer. Sociaalvoelend zijn, aandacht hebben voor de zwakkere, het was vanzelfsprekend, al hadden we het niet breed. Tijdens de oorlog ging ik, als snotter van zes, brood brengen naar de armen in de apostelhuisjes op het Moleken in Sint-Niklaas. Bij de scouts ging dat sociaal werk voort.”
De combinatie van roeping en sociaal engagement bracht Carmeliet naar Kuregem. “In 1965 kwam het fenomeen priesters-arbeiders ook bij de jezuïeten opzetten: niet alleen het leven delen met de mensen in volkswijken, ook het werken. Met dank aan de generaal-overste, pater Arrupe. Een charismatische figuur die Hiroshima nog had meegemaakt. Ik mocht gaan samenwonen met twee medebroeders; een van hen was Egied Van Broeckhoven. Zij gingen uit werken, ik zorgde voor het eten, legde bezoeken af in de buurt en stond in voor de opvang van migrantenkinderen in de jeugdclub.”
“Na mijn theologiestudie in Leuven – Egied Van Broeckhoven was ondertussen jammerlijk om het leven gekomen – ben ik teruggekeerd. Om te blijven. Al snel ben ik zelf gaan werken, bij de jeansfabrikant Salik. Aan werk geraken was toen geen enkel probleem. Je had hier Salik, Côte d’Or en Philips, en ook aan kleine, bloeiende bedrijfjes was er geen gebrek.
De uren waren zo geregeld dat de werknemers niet op hetzelfde tijdstip buitenkwamen, omdat de voetpaden het anders niet konden slikken. Twintig jaar heb ik bij Salik gewerkt. Veel mensen leren kennen, er vriendschappen aan overgehouden, een paar keer peter geworden van een kind van een collega. Het fameuze ‘dagboek van de vriendschap’ van Egied schreef zich zo wat verder.”
Van op de eerste rij is Hugo Carmeliet getuige geweest van de mokerslagen die Kuregem te verduren kreeg. “En zeggen dat het hier op het eind van de negentiende eeuw – er woonden toen nog veel joden – een en al bloei was. Zo rijk was de buurt, dat ze zich wou afscheiden van Anderlecht, van de boerkes . Kuregem ving bot, maar eiste en verkreeg wel dat het gemeentehuis hier kwam.”
“De eerste grote klap kwam er met de oliecrisis van de jaren 1970. De buurt zakte in elkaar, de fabrieksactiviteiten vielen weg. Ook werd het sociale weefsel doorbroken op de rug van de allerzwaksten, zoals altijd. Voor de textieldriehoek, bijvoorbeeld, die voor een economische injectie zorgde, zijn tweeduizend mensen moeten verhuizen.
Het ging zelfs zo ver dat Kuregem symbolisch als een getto van de rest van de gemeente werd afgesloten door een grote boog aan het begin van de Wayez¬straat. En toen de Berlijnse Muur werd afgebroken, werd hier een ijzeren muur gebouwd, om de bewoners van de sociale woningen te beschermen tegen jeugdcriminaliteit.
Tot de explosie volgde: dat waren de rellen van eind jaren 1990, nadat de politie een Marokkaanse drugsdealer had doodgeschoten. Het was de spreekwoordelijke druppel. De gemeente heeft toen ingegrepen: de ijzeren muur ging weg, de boog ‘Welkom in Anderlecht’ aan het kanaal ook.”
Nu het opnieuw crisis is, komt de buurt weer vaak negatief in het nieuws. “Probleem is dat er geen plaats meer is voor ongeschoolde arbeid. De jeugd ziet geen uitweg en is gedemotiveerd. De ene zoekt soelaas in kleine criminaliteit, dealen, illegale autohandel – daar kunnen ze nog geld mee verdienen –, de ander zinkt weg in apathie.
Hierboven wonen een Turk en een Griek. Brave jongens, maar ze richten geen klap uit: tot laat in de middag slapen, ’s nachts leven. De Turkse jongen is gelukkig tot inkeer gekomen – ‘Dit is geen leven’ – en zoekt nu werk.”
“Wie weg kan, is weg. Zo simpel is het. Het zijn de ouders die blijven, én de jongeren die het niet maken. Toch barst de buurt uit haar voegen. Nieuwkomers – nu weer de Oost-Europeanen –, passanten. De huurprijzen, vijfhonderd euro voor twee kamertjes, zijn geen lachertje, ze dwingen de mensen ertoe ergens anders op te besparen.
Ik heb in mijn leven nog maar één bedelbrief geschreven, één. Aan de jezuïeten. Met Kerstmis, twee jaar geleden. In de vrije basisschool Voorzienigheid, waar ze prachtig werk leveren, hadden de juffen ontdekt dat er kinderen waren die thuis amper te eten kregen. Dankzij die brief kunnen we nu al twee jaar, elke dag, dertig tot veertig kleutertjes voor heel weinig geld een maaltijd bezorgen.”
Er zíjn allerlei structuren om de mensen te helpen. Het buurthuis Cosmos onder meer, waarvan Carmeliet voorzitter is geweest en nu secretaris is. “Zet alle initiatieven op een rijtje en je denkt: waar anders vind je nog zoveel sociale energie, zoveel inzet? Toch blijft het een beetje ieder voor zich. Je baan beschermen, je subsidies.”
“Kuregem heeft nog altijd troeven, plekken die mensen lokken. De overdekte markt: vijftienduizend bezoekers op vrijdag, 35.000 op zaterdag, 65.000 op zondag. In de Dauwwijk heb je nog een prachtig parkje, vlak aan het beruchte Lemmensplein. Daar komen zelfs scholen op af. Stel je voor: op schoolreis naar Kuregem! Maar vlak om de hoek staat een splinternieuw appartementsgebouw dat ze al twee keer hadden leeggehaald voor het in gebruik genomen kon worden. Nu is er een ijzeren kooi voor gezet. De tegenstellingen van Kuregem op een zakdoek. De clash van schoonheid en lelijkheid.”
Het brengt ons bij de criminaliteit die Kuregem als een molensteen om de nek hangt. “Wetteloosheid is er geleidelijk ingeslopen in deze buurt. Alles gaat goed zolang je alles laat gebeuren, anders heb je brokken. Ik denk dat daar grotere criminaliteit achter zit. Die kerels hebben alle voordeel bij chaos.
Bij incidenten draait het altijd om twaalf- tot achttienjarigen, de moeilijke leeftijd. Jongens die zichzelf zoeken in een moeilijke omgeving. Zwart Afrika is hier – in tegenstelling tot in Matonge – geen enkel probleem, het is typisch gebonden aan Marokkaanse jongeren.”
“Het is net die ‘kleine’ criminaliteit – aanrandingen, vandalisme, winkeliers beroven – die het leven hier voor de gewone mens hard maakt. Zowat ieder van ons heeft wel zijn verhaal over een negatief wedervaren. We hebben ons leven daaraan aangepast, we zijn voorzichtiger geworden.
Een ramp is het niet, maar het zou niet zo mogen zijn. Links en rechts wordt er geroepen: ‘Haal die twee-, driehonderd gasten van de straat, die hebben geen toekomst meer.’ Dat is verkeerd: je mag die jongens niet zomaar laten vallen. Maar in één adem moet ik toegeven dat tot hen doordringen toch o zo moeilijk is.”
Binnen het complexe gegeven dat Kuregem is, neemt ook religiositeit een belangrijke plaats in. “Onze Vlaamse gemeenschap is ondertussen zeer klein geworden, maar ze is nog wel heel hecht. Zolang ik kan, wil ik er zijn voor deze mensen. Je hebt ook nog de Franstalige pastorale werking, de Afrikanen, de latino’s, de moslims, links en rechts ‘wilde kerken’, vooral van de Pinksterbeweging.
Het succes van de Pinkstergemeenschap is opvallend. Ze brengen mensen op zoek naar een houvast samen en geven eten aan de daklozen aan het Zuidstation. Maar er is geen controle op, en de verkondigde boodschap is niet altijd even juist. Maar ja, wie gaat het doen? Het zal op termijn toch van de anderen moeten komen, niet van ons. Ook heel de beweging van priesters-arbeiders is niet meer wat ze geweest is. Omdat er te weinig priesters zijn, en omdat de arbeiderswereld grondig is veranderd.”
Karel Van der Auwera
Met dank aan Brusselnieuws.be
Bekijk alle portretten