Interview met nieuwe algemene overste Sociëteit van Jezus
Interview met nieuwe algemene overste Sociëteit van Jezus
Rome, 16 oktober 2016
Verkiezing tot Generale Overste van de Sociëteit van Jezus
Net als alle kiezers kwam ik aan op de Algemene Congregaties met de vraag wie de beste kandidaten zouden zijn voor de functie van generaal, en natuurlijk stond ik niet zelf op mijn lijstje. Op de eerste dag van de murmurationes (*1) begon ik informatie te verzamelen over afgevaardigden waarvan ik dacht dat ze goede kandidaten waren. De tweede dag hoorde ik dat men naar mij vroeg en informatie over me inwon. De derde dag begon ik me zorgen te maken omdat de aanwijzingen veel directer werden en op de vierde dag was dit nog meer het geval. Gedurende de laatste drie dagen sprak ik met zestig personen en velen vroegen me al naar mijn gezondheid. Zo kreeg ik dus geleidelijk aan een idee welke kant de zaken opgingen, maar ik bad ook nog steeds dat de medebroeders serieus zouden nemen wat Sint-Ignatius zegt over het naar een Algemene Congregatie toekomen zonder een vooraf bepaalde beslissing. Toen ik de stemmen zag op de dag van de verkiezing, werd alles duidelijker voor mij en ik had de diepe overtuiging dat ik in dit geval het oordeel van mijn medebroeders moet vertrouwen omdat ik dat van mijzelf niet vertrouw. Als ze me zouden verkiezen, dan was daar een reden toe en zou ik proberen om hierop zo goed mogelijk te reageren.
Ik denk dat bij deze verkiezing belang werd gehecht aan mijn ervaring op zowel lokaal als internationaal niveau en ik heb geen twijfel dat de afgelopen jaren die ik in Rome doorbracht hier iets mee te maken hebben. Maar ik begrijp dat nog belangrijker is dat ik één van de vele jezuïeten in Latijns-Amerika ben die hebben geprobeerd in de praktijk te brengen wat de Congregaties van de laatste veertig jaar hebben gezegd. Ik beschouw deze verkiezing als een bevestiging van de richting die de Orde is ingeslagen in de tijd van Arrupe. Ik leg deze verkiezing uit als een bevestiging van de noodzaak voor ons om door te gaan op dat pad; hierin verschil ik niet van vele jezuïeten van mijn generatie.
I – Achtergrond
Familie
Ik ben geboren in 1948, tijdens die zeer korte periode van democratie die Venezuela kende in de eerste helft van de 20e eeuw. Mijn geboorte vond plaats op 12 november en op de 24e van die maand was er een staatsgreep tegen de eerste democratisch gekozen president van het land sinds de onafhankelijkheid. Mijn grootouders hadden in grote armoede geleefd, maar mijn vader behoorde tot de generatie die het land had opgebouwd.
We waren een zeer uitgebreide familie waarin verschillende generaties dezelfde ruimte deelden. Het zo dicht bij elkaar leven was heel belangrijk voor mij. Onze huizen had geen omheiningen; er was geen scheiding tussen de ene tuin en de andere; we leefden allen samen. Onze familie was zeer katholiek, hoewel we niet met onze religieuze gevoelens te koop liepen. In die context leerde ik om de werkelijkheid te zien vanuit het perspectief van verder te kijken dan wat het oog ziet; dat de dingen niet per se zijn wat ze lijken. Toen ik opgroeide, spande ik mij altijd in om wat verder te gaan dan wat er te zien was.
In dit verband was onze familie zich terdege bewust van de realiteit en was zij overtuigd van de noodzaak om te studeren. Mijn familie moedigde me altijd aan om de werkelijkheid te leren kennen, om me open te stellen voor de wereld, om talen te studeren. Mijn vader was een zeer onrustige man die veel reisde, zowel binnen als buiten het land. Als er in Venezuela op dat moment tien personen waren die het tijdschrift Time lazen, dan was hij één van hen. Hij was econoom en jurist en zat twee keer in de regering. Vaak nodigde hij me uit om hem te vergezellen op binnenlandse reizen. Wanneer we aankwamen in een stad die mij onbekend was, zei hij altijd: “Laten we een ritje maken” en dan bezochten we de stad terwijl hij me uitlegde wat we zagen. Zulke ervaringen openden mij constant de ogen voor een steeds grotere werkelijkheid, zodat ik mijn ervaringen niet beperkt bleven tot wat ik al wist.
School
De andere omgeving die mijn ontwikkeling in mijn kindertijd beïnvloedde, was het Colegio San Ignacio in Caracas. Ik begon daar in de kleuterschool toen ik vijf jaar oud was en bracht er dertien jaar door – totdat ik klaar was met de middelbare school. Mijn vader had op dezelfde school gezeten. Dat waren de dagen toen er op scholen van de Sociëteit van Jezus nog veel jezuïeten rondliepen, vooral jonge jezuïeten-studenten en broeders. Voor mij was het een soort tweede thuis. (Mijn moeder beweerde dat het mijn eerste huis was omdat ik nooit thuis was.) Er waren activiteiten van maandag tot en met zondag, de dag waarop er een misviering was in de school. Om eerlijk te zijn, ik herinner me niet veel van de scheikunde of wiskunde, maar ik weet heel goed dat we binnen de school groepen vormden, zoals de Mariacongregatie en het studentencentrum. We hadden veel bezigheden van dat soort. Dit verklaart veel over het ontstaan van mijn roeping: ik heb daar ervaren dat het leven grote betekenis heeft wanneer je jezelf geeft aan anderen.
II – Levensreis als jezuïet
Roeping
Ik leerde de jezuïeten kennen in het college en ik heb nooit enige twijfel gehad over mijn roeping tot de jezuïetenorde. Ik dacht er nooit aan in termen van priesterschap, maar wilde alleen maar jezuïet worden. Trouwens, nu ik terugdenk aan die dagen, waren de jezuïeten die de meeste indruk op mij maakten de broeders. Er waren vele broeders in de Venezolaanse provincie. Om meer precies te zijn, er waren broeders die kookten, die de bussen repareerden en broeders die ze bestuurden … én er waren broers die lesgaven. In het basisonderwijs waren de leraren voor het grootste deel broeders en ze waren geweldige pedagogen. De broeders en de jezuïeten in opleiding waren degenen die echt dicht bij ons studenten stonden; de priesters zagen we nauwelijks.
Mijn interesse voor de Sociëteit ontstond in deze context en werd ook sterk gevoed door het idee dat we aandacht moesten hebben voor de situatie van het land. Ik meende dat iedereen iets kon doen voor het land en dat de beste plek voor mij om dat te doen de Sociëteit van Jezus was. Mijn generatie was zich zeer bewust van de noodzaak om door te gaan met het opbouwen van het land. Mijn metgezellen in de Mariacongregatie en andere groepen werden artsen en advocaten en gingen naar het Amazonegebied. Er was een gevoel van maatschappelijke betrokkenheid; we geloofden in de noodzaak om het land en de samenleving op te bouwen.
Tweede Vaticaans Concilie
Het Concilie was heel belangrijk voor mij. Het was ongetwijfeld goed nieuws en wij volgden het als een tv-serie. De Mariacongregatie was de plek waar we een verband legden tussen het sociale en het spirituele in onze reflecties; daar lazen we de documenten die gedurende die vier jaar onze reflecties wekelijks voedden. We volgden het Concilie op de voet, stap voor stap…
Rond die tijd vond ook de verkiezing van Arrupe plaats – een verademing. Arrupe werd verkozen in de tijd dat de jongens in mijn groep bezig waren te beslissen of ze zouden intreden in de Orde. Op ons college hadden we een lange relatie met de missies in Japan en in Ahmedabad, in India, zodat de verkiezing van een missionaris in Japan zeer symbolisch en belangrijk was.
Eenmaal in het noviciaat kregen we de bundel met de decreten van AC 31 en deze lazen we meer dan pater Rodriguez (*2); we bestudeerden ze. Toen kwam de brief van Rio (*3) die samenviel met de conferentie van Latijns-Amerikaanse bisschoppen in Medellín. Wat daar gebeurde was vergelijkbaar met wat er gebeurd was op het Concilie: we ervoeren heel direct alle dynamiek en de reflecties van die conferentie. De voorbereidende documenten werden zo goed als getransformeerd door een dynamische beweging die van de basis kwam – als een kreet waarnaar geluisterd diende te worden. De mensen zelf zeiden dat we moesten veranderen en dat was een geweldige stimulans voor de kerk van Latijns-Amerika en Venezuela.
Het moet gezegd worden dat het was vanwege de kwetsbaarheid van de Venezolaanse kerk dat het Tweede Vaticaans Concilie zo belangrijk voor ons was. De kerk in Venezuela was praktisch uitgeroeid in de 19e eeuw. De Venezolaanse samenleving is veel meer seculier, veel minder expressief in religieus opzicht dan die van Mexico of Colombia. Bovendien is zij zeer slecht behandeld en uitgebuit door opeenvolgende regeringen. Dat is de reden waarom aan de jezuïeten toen zij in Venezuela aankwamen, gevraagd werd om mee te werken in het seminarie en een geestelijkheid op te leiden van een arme, kwetsbare kerk die nauwelijks roepingen kende. Het is in die context dat Vaticanum II, Rio, en Medellín betekenis kregen. Het was alsof zij wilde zeggen: de kerk heeft haar kracht in het volk gevonden; zij heeft haar kracht gevonden in het geloof van de mensen; door dat geloof moeten wij leven, en door dat geloof gaan we een andere kerk te bouwen.
Regentie (*4) in het Centro Gumilla
Op dat moment was de Sociëteit in heel Latijns-Amerika bezig een groot aantal centra voor maatschappelijk onderzoek en actie (CIAS) op te zetten en veel jezuïeten werden opgeleid in de sociale wetenschappen. Veel van mijn medebroeders gingen economie, sociologie, antropologie, enz. studeren en zij begonnen onderzoeksteams en werkgroepen. Het eerste centrum in Venezuela van dit type kreeg de naam Centro Gumilla, vernoemd naar een jezuïet die in het Amazonegebied gewerkt had en die vele werken schreef over plantkunde en antropologie. Dat centrum begon zijn werk juist toen ik intrad; ons novicen werd gevraagd om te helpen bij het opzetten van de bibliotheek. Ik verlangde er erg naar om sociale wetenschappen te gaan studeren en dit toeval motiveerde me nog meer.
Jaren later begonnen de provinciale oversten de mogelijkheid te overwegen om studenten hun regentie te laten doen buiten de colleges en ik had het geluk om te worden gezonden naar het Centro Gumilla in Barquisimeto. Dat centrum werkte voornamelijk met kleine boerencoöperaties in de verschillende buurten van die stad. Andere medebroeders ging naar parochies. De provincie stond open voor de mogelijkheid om jonge jezuïeten apostolische mogelijkheden aan te bieden die anders waren dan de traditionele.
Theologie in Rome
Ik moest naar Rome om theologie te studeren omdat er in Venezuela geen mogelijkheden waren; ik ging met tegenzin. We wilden theologie studeren in Chili of in Midden-Amerika omdat het daar op dat moment bruiste van dynamische religieuze en politieke initiatieven. Achteraf ben ik dankbaar dat ze me hebben laten studeren in Rome omdat ik anders nooit de intensiteit van het samenleven met jezuïeten uit dertig verschillende landen zou hebben meegemaakt. De mensen en de sfeer waren zeer levendig. In Italië heb ik goede contacten gelegd met christelijke gemeenschappen. Die jaren waren cruciaal voor mij omdat ze me bewust maakten van andere perspectieven met betrekking tot de samenleving, de Kerk en de Sociëteit.
Het zal duidelijk zijn dat mijn jaargenoten en ik ons vierde jaar in de studie theologie wilden doen in Venezuela en pater Arrupe, beïnvloed door pater Cecil McGarry, had daar veel begrip voor. Nadat het Centro Gumilla was opgericht, werd een netwerk van religieuze gemeenschappen opgezet in Venezuela met het idee om een theologische faculteit te stichten – op die manier kreeg ik dat jaar een intensief ad hoc seminarie!
III – Politicologie
Universidad Central de Venezuela
Tijdens ons laatste jaar theologie werkten we ook; ik was in die tijd vooral betrokken bij pastorale activiteiten. Ik woonde in dat jaar in Catia (*5), een buurt waar de jezuïeten een parochie hebben, en ik werkte met een medebroeder in een naburige parochie in El Valle. Aan het eind van het jaar begon ik mijn studie politieke wetenschappen aan de Universidad Central van Venezuela – de belangrijkste universiteit van het land. Ook waren daar professoren die jezuïet waren en we bedienden de universitaire parochie. Voor de Sociëteit van Jezus was dit een zeer belangrijk werk want we waren op zoek naar een apostolische aanwezigheid niet alleen in de Universidad Católica, maar ook in de Universidad Central, waar ideologische discussies waren in een veel groter spectrum.
Centro Gumilla
Op dat moment werd ik bestemd voor het Centro Gumilla. Ik begon te werken bij het tijdschrift SIC terwijl ik studeerde voor mijn doctoraat en lessen gaf aan undergraduates. Ik werkte in dit centrum van 1977 tot 1996. Toen werd pater Ugalde provinciale overste en werd ik benoemd tot directeur van het tijdschrift en zou ik betrokken zijn bij dat werk voor de komende achttien jaar. Het tijdschrift was het communicatiemedium van het Centro Gumilla; het was verantwoordelijk voor de publicatie van het onderzoekswerk dat direct werd gedaan door het centrum. Het tijdschrift heet SIC, wat “ja” betekent in het Latijn, omdat het vele jaren eerder was geboren in het interdiocesaan seminarie van Caracas en later werd overgenomen door het Centro Gumilla.
In het tijdschrift probeerden we maandelijks verslag te doen van de sociale realiteit en ook de sociaaleconomische vorming te bevorderen van studenten, parochiegroepen, maatschappelijke organisaties, enz. We waren ook nauw verbonden met de universiteit, waar ieder van ons les gaf of in een onderzoeksgroep zat. In Barquisimeto bevorderden we spaar- en kredietcoöperaties in de stad en agrarische coöperaties in de landelijke gebieden. Onze ontmoetingen voor gezamenlijke reflectie waren erg interessant; ik was in die jaren bezig met schrijven, lezen, discussiëren, opleiden.
IV – Bestuursfuncties in de Orde
Periode als provinciaal
Ik werd provinciaal in 1996 op een moment dat het duidelijk was dat er belangrijke sociale veranderingen op stapel stonden en dat de identiteit van de provincie moest worden versterkt. Alles was klaar voor nieuwe roepingen in Venezuela binnen de provincie: niet alleen van jezuïeten, maar ook van alle mensen die betrokken waren bij verschillende instellingen zoals: universiteiten, hogescholen, Fe y Alegría, parochies… Het was een zeer interessante tijd. We hadden al een grote groep mensen die met ons samenwerkte en die onze missie met ons deelde. Aldus ontstond het idee om een lange termijn, dat wil zeggen tot 2020, apostolisch project te ontwikkelen; dit project loopt nog steeds. Die jaren waren zeer intens. Veel mensen, jezuïeten en niet-jezuïeten, dachten mee; de provinciale curie was hierbij slechts de katalysator. Dit ging zo enkele jaren door en uiteindelijk werden de belangrijkste posities van de provincie bepaald.
Op een gegeven moment waren we in staat om betekenis te geven aan het concept van het “apostolisch subject”. Deze term, die iedereen tegenwoordig gebruikt, werd toen door ons uitgevonden in Venezuela. Het was in die tijd, op een zeer persoonlijk niveau, dat ik het inzicht kreeg dat de apostolische missie niet aan ons toebehoort. Deze intuïtie kwam niet van iets dat ik gelezen had; het was iets dat ik ervoer toen ik mensen ontmoette op de missie die met een grotere inzet werkten dan ikzelf – en zij woonden in veel moeilijker omstandigheden. Terwijl wij jezuïeten vrijgesteld zijn van veel dingen met het oog op de uitvoering van de missie, zijn er veel medewerkers die deze uitvoeren en die tegelijkertijd een gezin hebben in erg moeilijke omstandigheden zonder daarin een reden te zien om hun toewijding aan de missie te verminderen. Dit maakte ons bewust van de noodzaak om de voorwaarden te scheppen ter bevordering van een gevoel van gedeelde identiteit. Net zoals twintig jaar nodig zijn om een jezuïet op te leiden – met studies, stages, geestelijke oefeningen, etc. – overwogen we hoe we onze leken-medewerkers een meer systematische vorming konden bieden. Wat naar boven kwam, waren nieuwe vormen in het aanbieden van de Geestelijke Oefeningen aan alle sociale niveaus en de “Footprints” beweging, een vormingstraject voor jongeren. Het basisidee is dat je ervaring als Christen er één is van vorming in het geloof en dat deze apostolisch engagement verbindt met vorming, geestelijk leven en kennis van het land.
Universidad de Frontera in Táchira
Táchira ligt op duizend kilometer van Caracas, bijna op de grens met Colombia en er was geen mogelijkheid om daar te studeren aan een universiteit. In de jaren vlak voor het Concilie zag de bisschop van Táchira in dat de manier om jonge mensen in het gebied te houden, was om ze universitaire studies aan te bieden. De jezuïeten hielpen bij het opzetten van een uitbreiding van de Universidad Católica Andrés Bello in Táchira, onder de verantwoordelijkheid van het bisdom. Na twintig jaar werd het de Universidad Católica del Táchira.
Toen ik aankwam, liep de universiteit al min of meer, maar was een impuls op zowel institutioneel als missionair niveau nodig. We zetten een nieuwe campus op en het aantal studenten nam toe, maar wat we vooral benadrukten was dat de leerlingen in contact kwamen met de werkelijkheid. Dat was ons belangrijkste concept: een integrale vorming die verder gaat dan de puur academische.
In Táchira zijn de jezuïeten, behalve voor de universiteit, verantwoordelijk voor twee parochies in het grensgebied, een radiostation, en de vijf scholen van Fe y Alegría. Het Colombiaanse deel van de regio heeft ook instellingen van de Sociëteit van Jezus, met name scholen van Fe y Alegría. Aldus ontstond het plan om in een regionaal, interprovinciaal project samen te werken, want de grens is in deze regio volstrekt kunstmatig. Natuurlijk zijn er historische redenen voor de grens, maar het gaat om dezelfde cultuur, dezelfde mensen en zelfs dezelfde families, verdeeld over beide kanten. Omdat het de meest diffuse grens is tussen Venezuela en Colombia, stelden we voor om te profiteren van het sterke gevoel van identiteit onder de mensen door een apostolisch gebied te creëren waarin de twee landen zouden samenwerken in verschillende projecten die karakteristiek zijn voor de jezuïeten, zoals: primair, middelbaar en universitair onderwijs; pastoraal, vluchtelingenwerk, etc. Het werk dat we deden was zeer interessant omdat de studenten deelnamen aan de pastorale activiteiten, de educatieve centra en de andere werken die de universiteit als referentiepunt hadden.
Groeiende Latijns-Amerikaanse samenwerking
Mijn tijd als provinciaal was ook een kans in contact te komen met de Kerk en de samenleving van Latijns-Amerika. Ik zal drie ervaringen van gezamenlijke opbouw in die jaren beschrijven die eruit springen:
De conferentie van provinciaals van Latijns-Amerika (CPAL) werd gevormd toen ik provinciaal van Venezuela was. Het was al besloten om beide assistenties te handhaven, maar tegelijkertijd om één conferentie van provinciaals creëren. De oprichting van CPAL was een gewaagde sprong in de richting van meer samenwerking waar veel mensen aan twijfelden. We hebben veel te danken aan de vasthoudendheid van pater Francisco Ivern. Latijns-Amerika is zeer groot en zeer divers. Van Mexico naar Patagonië is een flinke afstand en het Caribisch gebied heeft weinig gemeen met Argentinië. Onze inspanning moest een einde maken aan de reeds lang gevestigde gewoonte om noordelijk Latijns-Amerika en het zuiden hun eigen weg te laten gaan. Maar desondanks zetten we door en gemeenschappelijke projecten begonnen te ontstaan.
De andere ervaring was de geboorte van de Vereniging van universiteiten toevertrouwd aan de Sociëteit van Jezus in Latijns-Amerika (AUSJAL). Mijn ervaring deel uit te maken van de evolutie van AUSJAL tot een effectief netwerk was geweldig. We zijn gegaan van een vriendenclub waar rectoren elkaar één keer per jaar ontmoetten en ervaringen deelden, naar een organisatie die functioneert als een lichaam en waarin veel universiteiten samenwerken in projecten zoals armoedebestrijding en het bevorderen van leiderschap onder de jeugd. Al doende blijft dit netwerk zich ontwikkelen. Na mijn ervaring in een kleine, geïsoleerde universiteit op de grens, kreeg ik via AUSJAL veel nieuwe indrukken en openden zich mogelijkheden voor nieuwe ervaringen. De uitwisseling van professoren, studenten, ideeën en projecten werd veel gemakkelijker en het belang van het handhaven van projecten die breekbaar, maar belangrijk waren, werd extra duidelijk.
Een andere ervaring van groeiende samenwerking tussen de provincies was de geboorte van Fe y Alegría en de omvorming ervan tot een internationaal netwerk. Mijn banden met Fe y Alegría gaan ver terug in de tijd. Sterker nog, ik leerde de barrios voor het eerst kennen via Fe y Alegría. Dat was toen ik in de zesde klas van het Colegio San Ignacio zat –het jaar dat Fe y Alegría begon – en we van daaruit met hen naar de barrios gingen. Ik hield van biologie toen ik op de middelbare school zat en daarom gaven mijn ouders mij een microscoop cadeau. Heel vaak bezocht ik een van de eerste scholen van Fe y Alegría, Colegio Madre Emilia in de wijk Petares. Toen ik intrad bij de jezuïeten vroeg mijn moeder me: “Wat gaat je nu doen met je microscoop? Waarom geef je hem niet aan het Colegio Madre Emilia?” Pater Velaz, de oprichter van Fe y Alegría, was erg bekend onder onze kennissen. In staat zijn om te helpen vanuit mijn positie en de groei van Fe y Alegría tot een internationaal netwerk was een zeer vreugdevolle ervaring. Netwerken zijn erg belangrijk in de grensgebieden waar de middelen zeer schaars zijn. Het is een voorrecht om te zien hoe het behoren tot een netwerk een school van Fe y Alegría in een zeer kwetsbare zone een positie van kracht geeft die het niet kan bereiken op zichzelf.
Ervaring in het internationaal bestuur van de Orde
AC 32 vond plaats terwijl ik studeerde in Rome. Ik zal nooit vergeten hoe het was om naar Arrupe zelf te luisteren toen hij ons jonge jezuïeten in de Gesù (*6) vertelde over zijn ervaringen tijdens die Algemene Congregatie die zo belangrijk was voor onze Orde. Mijn eerste ervaring als afgevaardigde was bij AC 33, waarvoor ik werd gekozen toen ik nog maar 34 jaar oud was; ik was de jongste afgevaardigde. Het was een zeer intense ervaring met een complexe dynamiek die moeilijk te begrijpen was. We bereikten snel een consensus bij de verkiezing van Kolvenbach en dat was echt een inspirerende ervaring. De nieuwe pater generaal heeft meesterlijk werk gedaan in die overgangsperiode waarin het vertrouwen in de Sociëteit van Jezus van andere sectoren in de Kerk herwonnen werd, zonder dat we ophielden de inzichten van AC 32 te verdiepen. Later nam ik ook deel aan AC 34 waarbij ik nauw samenwerkte met Michael Czerny, die coördinator was van de commissie sociale rechtvaardigheid. Bij die gelegenheid leerde ik Adolfo Nicolás kennen, die secretaris van de Algemene Congregatie was.
Mijn betrokkenheid bij het centrale bestuur begon op AC 35 toen pater Nicolás een aantal niet-ingezeten assistenten benoemde (sommigen noemden ons de “vliegende” of “fladderende” assistenten). Nadat ik was verkozen, vertelde hij me in een gang: “Ik wil dat je deelneemt in het bestuur van de Sociëteit, maar niet van hieruit.” Ze benoemden pater Mark Rotsaert en mij en dat was een zeer interessante ervaring: we namen deel aan de Algemene Raad, maar woonden niet in Rome. Kort gezegd, drie keer per jaar, tijdens de drukke tijden, woonden we de sessies bij waarbij we een stem en een visie inbrachten die verder ging dan de dagelijkse beslommeringen. Het was een vermoeiende periode, maar ik heb veel geleerd over hoe contact te houden met de wereldwijde Orde op het niveau van het bestuur in plaats van tijdens beraadslagende bijeenkomsten, zoals een Algemene Congregatie.
Enkele jaren later stuurde de assistent mij een e-mail waarin hij vroeg: “Hoe sta je tegenover de mogelijkheid om te werken als verantwoordelijke voor de internationale huizen in Rome?” Ik stuurde hem het karakteristieke antwoord van een jezuïet: “Ik ben ingetreden in de Orde om te doen wat men me zou vragen te doen, niet wat ik wil. Het lijkt me echter dat…” en ik ging door met het opsommen van alle argumenten om te zeggen: ”Nee.” Eerlijk gezegd, ik voelde hierbij een grote gemoedsrust, omdat ik dacht dat de internationale huizen in Rome mijn competentie te boven gingen. Maar ze vroegen het me niet eens. De provinciaal belde me en zei me: “Ik heb nieuws dat ik moeilijk vind om je te vertellen, of om hardop uit te spreken, want ik weet niet wat we zullen doen met de universiteit als je vertrekt.” En vertrok zo ik uiteindelijk naar Rome voor een tweede keer.
Ik moet zeggen dat de ervaring van de afgelopen twee jaar zeer interessant is geweest. Student zijn aan de Gregoriana als 28-jarige was heel anders dan hier te komen als zestiger en als verantwoordelijke voor vierhonderd jezuïeten die in de internationale huizen werken. Dit nieuwe perspectief veronderstelt dat je de mensen goed leert kennen en de dynamiek van de instellingen leert begrijpen. Ik bewonder de grote inspanningen die in de afgelopen jaren aan de dag zijn gelegd om deze structuren te vernieuwen. De grote droom is nu de oprichting van een consortium van de drie klassieke universiteiten van de Sociëteit van Jezus in Rome.
Tijdens de laatste twee jaar heb ik paus Franciscus vier of vijf keer ontmoet, altijd over onderwerpen die verband houden met de internationale huizen van de Orde in Rome. Onze relatie is altijd heel gemoedelijk en levendig geweest, opgeluisterd door de sympathieke vriendelijkheid die deze paus kenmerkt. Ik denk dat de boodschap van paus Franciscus in de laatste jaren nieuw enthousiasme gegeven heeft aan de Sociëteit van Jezus over het werk dat we doen, zowel hier als in vele andere plaatsen. Net als de toespraak van Benedictus kwam op een kritiek moment in AC 35, zo bevestigt Franciscus nu de richting die we nemen in de zending van de Sociëteit. Sterker nog, hij moedigt ons aan om nog verder te gaan, alsof hij zegt: “Jullie zijn nog steeds ver achter bij wat jullie kunnen doen.” Het is de Heilige Vader die door zijn voorbeeld en zijn kennis van de Orde ons voortdurend bevestigt dat we de goede richting opgaan.
V – En nu… vanuit de Geest en vanuit het hart
Kijkend naar de toekomst
Mensen vragen me: “Hoe gaat het?” en ik antwoord hen steevast dat ik rustig ben. Ik ben ervan overtuigd dat er geen Sociëteit is wanneer deze niet die “van Jezus” is. Hier zitten twee aspecten aan: er zal geen Sociëteit van Jezus zijn als we niet innig verbonden zijn met de Heer; aan de andere kant, als de Sociëteit echt van Jezus is, dan vertrouwen we erop dat Hij ons zal helpen wanneer wij zorg dragen voor haar. Ik denk dat dit het meest centrale, meest cruciale voor ons is: als de persoon van Jezus Christus niet elke dag voor ons, in ons en met ons is, dan heeft de Sociëteit van Jezus geen bestaansrecht meer.
Een gevolg van dit inzicht is de zekerheid dat de missie “van Hem” is. De missie die we samen hebben is die van Jezus, en we delen deze met alle anderen die deze oproep hebben ontvangen. Daarom zijn er twee thema's die mij van fundamenteel belang lijken en ik noemde deze in de preek tijdens de mis uit dankbarheid: samenwerking en interculturaliteit.
De nadruk op samenwerking is niet het gevolg van dat we niet in staat zijn om het werk zelf te doen – het is dat we niet wensen alleen te werken. De Sociëteit van Jezus heeft geen zin zonder de medewerking met anderen. In dit opzicht zijn we geroepen tot een geweldige bekering, want op veel plaatsen hebben we nog steeds heimwee naar de tijd dat we alles konden doen en betreuren we het dat we nu geen andere keuze hebben dan om de missie te delen. Ik geloof echt dat het juist het tegenovergestelde is: ons leven rust op het feit dat wij in staat om samen te werken met anderen.
Het andere thema is interculturaliteit of multiculturaliteit; deze maakt deel uit van het Evangelie zelf. Het Evangelie is een oproep tot de bekering van alle culturen met als doel ze in ere te houden en hen te leiden naar God. Het ware gezicht van God is multicultureel, veelkleurig en veelzijdig. God is geen homogene God. Integendeel. De schepping toont ons overal haar diversiteit; zij laat ons zien hoe verschillende dingen elkaar aanvullen. Als de Sociëteit van Jezus erin slaagt deze diversiteit uit te stralen, dan zal zij uitdrukking geven aan dat fascinerende gezicht van God.
Ik geloof dat de jezuïetenorde deze culturele verscheidenheid bereikt heeft sinds het Concilie. We hebben wortel geschoten in alle delen van de wereld en daaruit zijn roepingen voortgekomen die net zo authentiek zijn als iedere andere. U kunt jezuïeten vinden, échte Jezuïeten, in elke regio, in alle kleuren, in elke activiteit. Ik denk dat dit een teken is van de Kerk voor de wereld. Wat ons allemaal verbindt in onze diversiteit is onze verbinding met Jezus en het Evangelie en dat is de bron van de creativiteit van de Orde en van de mensen met wie we onze missie delen. Het is ongelooflijk hoe zoveel mensen in staat zijn om hun eigen persoonlijke kleur te geven aan die ene boodschap die de boodschap is voor iedereen.
Conclusie
Ik heb goede hoop dat deze Algemene Congregatie de Sociëteit van Jezus en de onlangs verkozen generaal zal helpen om een duidelijk beeld te krijgen van waarheen we moeten gaan en hoe we daar moeten komen. De jezuïetenorde heeft niet veel twijfels over de aard van zijn missie; AC 32 formuleerde deze en ze werd herhaald in andere woorden door de volgende ACs en is nu het bloed geworden van onze mensen. We kunnen zeggen dat we al weten wat we de Kerk kunnen bieden. De grote uitdaging voor de Sociëteit is nu hoe we onszelf kunnen organiseren om echt effectief te zijn in deze missie. Daarom noemde ik nog een thema, dat van de intellectuele diepgang; het gaat namelijk niet om het kopiëren van modellen, maar om deze te creëren. Creëren betekent begrijpen. Creëren is een zwaar intellectueel proces. Begrijpen wat er gebeurt in de wereld en de kerk van vandaag, het geloof kunnen begrijpen… dat zal ons de sleutels geven om onze missie scherp te stellen op de gebieden waar we grote consensus hebben gevonden en het zal ons helpen bij het vinden van de meest effectieve manieren om ze waar te maken.
Mijn indruk is dat de Sociëteit van Jezus springlevend is en dat er vele processen aan de gang zijn. We moeten inzoemen en we moeten bemesten, wetende dat we kunnen planten; maar de manier waarop de zaden groeien, dat weten we niet – dat weet God alleen. God is aan het werk; belangrijk voor ons is te helpen, niet in de weg te staan. Ons enthousiasme is gebaseerd op de zekerheid dat we de mensen begeleiden met de garantie dat God met ons is – ons voorgaat!
Noten:
(*1) Murmurationes heet de fase van een Algemene Congregatie voorafgaand aan de verkiezing van de pater generaal. Hierin worden vier dagen gewijd aan persoonlijk gebed en aan tweegesprekken tussen de afgevaardigden om zo beter te kunnen onderscheiden en mogelijke kandidaten beter te leren kennen.
(*2) De auteur van een boek dat al eeuwen gebruikt wordt tijdens de vorming van jezuïeten.
(*3) Enkele maanden voor de bisschoppenconferentie van Medellín, richtten de provinciale oversten van de jezuïeten van Latijns-Amerika, tijdens een ontmoeting met pater Arrupe (mei 1968), een brief aan de hele Sociëteit van Jezus die de bijnaam “de brief van Rio” kreeg. Deze brief bleek van groot belang voor het vaststellen van de positie van de jezuïetenorde met betrekking tot de verdediging van sociale rechtvaardigheid in Latijns-Amerika.
(*4) De regentie is de periode tijdens de opleiding van een jezuïet waarin deze een apostolische taak heeft in een werk van de Sociëteit, vaak tussen de studie filosofie en de studie theologie.
(*5) Flores de Catia is een arme wijk van Caracas, waar de Sociëteit van Jezus het Instituto Técnico Jesús Obrero, het Instituto Universitario Fe y Alegría en de parochie van Jezus de Arbeider heeft. In deze wijk stond het huis van de jezuïeten waar pater generaal woonde.
(*6) De Gesù is de naam van het studiehuis in Rome waar jonge jezuïeten beginnen met hun studie theologie, gelegen naast de kerk met dezelfde naam.
Hieronder vind je 4 begeleidende video's
Bekijk alle nieuwsberichten