De jezuïeten-martelaren in El Salvador: 25 jaar geleden

De jezuïeten-martelaren in El Salvador: 25 jaar geleden

Terugblik door Georges De Schrijver sj, ooggetuige

Terugblik door Georges De Schrijver sj, ooggetuige

Op 16 november 1989 drong een elite-bataljon van het Savadoraanse leger bij nacht binnen in het jezuïetenhuis van de Universiteit van Centraal America (UCA). Zij schoten er in koelen bloede 6 jezuïeten dood, alsook de huishoudster en haar dochter. Het werd een van de meest grove mensenrechtenmoordpartijen van het einde van de 20ste eeuw. Georges De Schrijver sj was en is goed vertrouwd met de UCA en kende de vermoorde medebroeders persoonlijk. 25 jaar later, blikt hij terug.

 

In juli 1984 verbleef ik twee weken in de campus van de jezuïetenuniversiteit in San Salvador. Ik was er op uitnodiging van de theoloog Jon Sobrino en logeerde in een communiteit van zeven jezuïeten waaronder Sobrino, Ignacio Ellacuría, rector van de universiteit, Ignacio Martín-Baró, vice-rector, en  Segundo Montes, hoofd van de faculteit  sociologie. Ofschoon er geruchten liepen over doodsbedreigingen, had ik toen niet kunnen bevroeden dat die jezuïetengemeenschap (inmiddels verhuisd naar een nieuwbouw) vijf jaar later, op 16 november 1989, door een in de Verenigde Staten getrainde elitekorps van het leger zou worden vermoord. Jon Sobrino ontkwam aan de slachting omdat hij op dat ogenblik een reeks lezingen gaf in Thailand. Twee andere vermoorde jezuïeten, Juan Ramón Moreno en Amando López hadden toen de communiteit nog niet vervoegd; ze waren anno 1984 werkzaam aan de jezuïetenuniversiteit in Managua, Nicaragua.

Waarom is er niets in plaats van iets?

De intellectuele en morele leider van de communiteit was ontegensprekelijk Ignacio Ellacuría. Hij doceerde sociale filosofie, en was lange tijd assistent geweest van de Spaanse filosoof  Xavier Zubiri. Van Zubiri, wiens denken focust op ’s mensen inbreng om de werkelijkheid tot een hoger niveau van ontplooiing  te brengen, had hij geleerd hoe belangrijk het is zich met het gewicht van de realiteit te belasten. Ellacuría was inderdaad een ‘politiek beest’. Hij keerde de filosofische vraag ‘waarom is er iets in plaats van niets?’ om  zodat ze luidde: ‘waarom is er niets in plaats van iets?’ Concreet: ‘waarom is er in ‘s hemels naam armoede, ellende en onderdrukking in plaats van –gewoon– menselijke ontplooing?’ Hiermee suggerend dat armoede geen natuurgegeven is maar het gevolg van een politiek van uitbuiting. Voor Ellacuría bestaat de taak van een jezuïetenuniversiteit erin de studenten een kritische opleiding te geven die hen in staat moet stellen te peilen naar de oorzaken van sociaal-economische achteruitstelling. In dit kader had hij een leerstoel opgericht die van maand tot maand de politieke toestand in het land belichtte. Geen makkelijke klus in een land waarin guerillastrijders vanuit hun ‘bevrijde zone’ strijd leverden tegen de regering en het leger.

Tijdens de maaltijden ging het meestal over politiek; Ellacuría duwde de communiteit in die richting. Hoe stond het met de werkzaamheden van de Commissie Rechtsbescherming in het aartsbisdom: had ze voldoende armslag om de rechten van ontheemden te behartigen? Hoe en waar protest aantekenen tegen de talrijke ontvoeringen van en moordpartijen op onschuldige groepen burgers? En vooral: of het niet dringend tijd was om de leiders van het FMNL (Farabundo Marti Nationaal Bevrijdingsfront) ervan te overtuigen om naast hun gewapende strijd ook werk te maken van de vorming van een politieke partij die in de civiele maatschappij zou opkomen voor de hervormingen die ze wensten door te voeren. Op dat ogenblik realiseerde ik nog niet dat de jezuïeten door de nadruk te leggen op politieke partijformatie gewonnen waren voor vredesonderhandelingen tussen de guerilla en de regering. Dit was blijkbaar een hard punt van discussie, dat later zijn vruchten zou afwerpen. In 2009 werd voor het eerst een FMNL-kandidaat de democratisch verkozen president van El Salvador.  

Mgr. Romero gebriefd

Ik kwam ook te weten dat de leden van de communiteit zich elke zaterdag een paar uur vrijmaakten om systematisch strategieën uit te werken. Op een van die bijeenkomsten was het idee gerijpt om Mgr. Romero, de aartsbisschop van San Salvador, te briefen over onderwerpen die hij best in zijn preken ter sprake zou brengen, wat deze met veel verve ook heeft gedaan. Ik was dan ook niet verwonderd te vernemen dat de toespraak die Mgr. Romero in 1980 hield bij de aanvaarding van zijn eredoctoraat in de KU Leuven door Jon Sobrino was geschreven. Schrijfwerk was er trouwens genoeg. Op de zaterdagbijeenkomsten werd uitgemaakt wie er wat zou schrijven, als stellingname of verslag, in het maandblad Carta a las Iglesias (brief aan de kerken) of in het universitaire tijdschrift Estudios Centroamericanos.

Terug in België ben ik Carta a las Iglesias blijven lezen. Hierin werd regelmatig over de moeizaam verlopende vredesonderhandelingen gerapporteerd  waarvoor Ellacuría zich in de loop van de jaren in groeiende mate is gaan inzetten. Voor die jarenlange inzet kreeg hij in binnen- en buitenland de nodige waardering. Zo benoemde president Cristiani hem begin november 1989 tot lid van de commissie die de ophefmakende moord op negen vakbondsleiders moest onderzoeken. En eveneens begin november van dat jaar werd hem in Barcelona de Alfonso Comín-prijs voor rechtvaardigheid en vrede toegekend. Ellacuría aarzelde niet de prijs in ontvangst te gaan  nemen.  Toen hem daar in een interview gevraagd werd of hij bij zijn terugkeer naar El Salvador niet te vrezen had voor zijn leven anwoordde hij zonder verpinken dat hem te doden wel een erg irrationele daad zou zijn.

De interviewers waren blijkbaar op de hoogte van wat er zich ondertussen in El Salvador afspeelde. De guerilla had er een groot offensief gelanceerd dicht bij de hoofdstad zodat te verwachten was dat het leger repressief zou optreden. En inderdaad, dat offensief was voor het elitekorp Atlacatl het motief om te doen wat ze al lang wensten te doen: de intellectuele leiders van de ‘terroristen’ (hun benaming voor de guerilla) om te brengen. Op 13 november werden alle jezuïeten in de campus gefouilleerd op het bezit van wapens. Voor de meesten van hen was dit een geruststelling: niemand werd betrapt op wapenbezit en dus, dachten ze, zou men hen verder met rust laten. Dit bleek een vergissing.

Door het hoofd geschoten

Teruggekeerd uit Spanje arriveerde Ignacio Ellacuría op 14 november in de residentie bij het pastoraal centrum waar de communiteit haar nieuwe woonst had. Dit was het moment voor het elitekorps om toe te slaan. Op 16 november rond twee uur ’s ochtens vielen ze de residentie binnen, haalden de paters uit hun slaapkamers en dwongen hen in de tuin, met het gezicht naar beneden, op de grond te gaan liggen. Daarop nam de chef van het korps een vuurwapen dat was buitgemaakt op de guerilla en schoot er Ellacuría, Martín-Baró en Montes mee door het hoofd, op zo een brutale manier dat de hersens uit hun schedels spatten.  Zo wilde hij zich wreken op de ‘subversieve denktank’. Vervolgens schoot de tweede in bevel de paters Moreno en López dood. Om zeker te zijn dat er later geen getuigen zouden opdagen,  brachten ze ook de bejaarde pater Joaquin López y López, die weinig of niets met de zaak te maken had, en de huishoudster van de communiteit, Elba Ramos, en haar dochter Celina om. Als maneuver om de aandacht van hun wandaad af te leiden afficheerden ze op de poort van de  universiteit een poster die de schuld van de moord bij de guerilla moest leggen. Hij luidde:  ‘Het FMNL executeerde de vijanden-spionnen. Zege of dood. FMNL.’

Op de graftombe van de Jezuïeten-martelaren staat een zin gegrift die ontnomen is aan de teksten van de 32ste Algemene Congregatie van de orde die in 1975 plaats vond: ‘Wij zullen niet werken voor de promotie van de rechtvaardigheid zonder er een prijs voor te betalen.’ Op hun doodsprentje prijkte de volgende tekst: ‘Wat betekent het jezuïet te zijn vandaag? Zich in te zetten onder de standaard van het kruis voor de cruciale strijd van onze tijd: de strijd voor het geloof en de strijd voor de rechtvaardigheid welke datzelfde geloof  vereist.’ In de beste jezuïetentraditie beschouwden ze hun politieke inzet als inzet voor het geloof.

Georges De Schrijver sj

Bekijk alle nieuwsberichten

Deel