Dichter en martelaar, Engeland
Dichter en martelaar, Engeland
Al prijst de dwaasheid grote sier,
Ik prijs, houd van dat kind
Dat in zijn hart en mond en hoofd
Het kwade niet bezat.
Ik prijs hem ’t hoogst, houd van hem ’t meest;
Alleen hem komt dat toe;
Ik houd van hem, ik leef in hem,
Ik kan niet zonder hem.
Hij: hoogste loflied, liefdesmerk,
En hartenwens van licht.
Met hem is: leven; zonder hem: dood;
In hem vind ik geluk.
Hij: gift voor mij, ik: schuld voor hem,
Elkaar komen wij toe;
Mijn eerste vriend, mijn beste vriend,
Zo is hij telkens weer.
Hoe jong ook, wijs; hoe klein ook, sterk;
Hoe mens ook, God is hij;
Hij weet zo wijs, Hij kan zo sterk,
Hij zegent zo als God.
Zijn kennis heerst, zijn kracht weerstaat,
Zijn liefde koestert ’t al;
Zijn komst verblijdt, zijn leven straalt,
Zijn dood doodt slavernij.
Maar ah, hij huilt en zucht en steunt,
Toch zingt zijn engelenkoor,
En uit zijn tranen en gesnik
Ontspringt de lentevreugd.
Almachtig kind, uw tere hand
Verdrijft vijandigheid;
Genees, bescherm mij nu ik leef,
Leid mij wanneer ik sterf.