Jan Lambrecht sj doceerde 22 jaar Nieuw Testament en Bijbels Grieks aan de Theologische Faculteit van de Katholieke Universiteit van Leuven en was daarna nog 20 jaar gastprofessor aan het Biblicum in Rome, in Pretoria, New Orleans en Syracuse (V.S.). Hij houdt nog altijd van lezen en preken. Alle dagen fietst hij nog een twintigtal minuten in de buurt van het jezuïetenhuis in Heverlee, zoals hij op tweede Pinksterdag 1945 van zijn geboorteplaats Wielsbeke (West-Vlaanderen) naar Drongen fietste om er te postuleren (vragen om te mogen intreden, red.). Toen, in 1945, had dat fietsen meer met de naweeën van de oorlog te maken, nu met gezondheid.
Jan Lambrecht sj doceerde 22 jaar Nieuw Testament en Bijbels Grieks aan de Theologische Faculteit van de Katholieke Universiteit van Leuven en was daarna nog 20 jaar gastprofessor aan het Biblicum in Rome, in Pretoria, New Orleans en Syracuse (V.S.). Hij houdt nog altijd van lezen en preken. Alle dagen fietst hij nog een twintigtal minuten in de buurt van het jezuïetenhuis in Heverlee, zoals hij op tweede Pinksterdag 1945 van zijn geboorteplaats Wielsbeke (West-Vlaanderen) naar Drongen fietste om er te postuleren (vragen om te mogen intreden, red.). Toen, in 1945, had dat fietsen meer met de naweeën van de oorlog te maken, nu met gezondheid.
Echte interesse voor Bijbelstudie kwam er pas tijdens theologie. Een medetheologant trachtte toen extra lessen Hebreeuws af te pingelen van Pater De Fraine en kreeg te horen dat er daarvoor minstens drie geïnteresseerden nodig waren. Jan hapte toe. In die tijd heeft hij de hele bijbel in het Hebreeuws gelezen, elke dag twee bladzijden. Hij begon het zó interessant te vinden dat hij daarna toestemming kreeg om – in het geheim – aan de universiteit een licentie Oosterse Geschiedenis en Talen te halen. Alleen de rector en enkele professoren waren daarvan op de hoogte. En dat het niet geweten mocht worden was niet zo leuk, zeker bij de examens. Toch liet dit hem toe daarna in één jaar een licentiaat Bijbelwetenschappen (zijn vierde licentiaat n.b.) te halen aan het Biblicum in Rome. Hij leerde er oude Bijbelse talen als Aramees, Akkadisch en Ugaritisch en was dus eerder naar het Oude Testament gericht. Er volgde een kleine switch naar de Gregoriana, omdat bleek dat er in de provincie meer nood was aan een dogmaticus. Een van de professoren in Leuven stond namelijk op uittreden. Maar pater de la Potterie kon hem laten werken op de Apocalyptische rede in Marcus 13 – toch een Bijbels onderwerp – en hem tenslotte aan het Biblicum laten doctoreren. Terug in Leuven bleek pater De Fraine net overleden te zijn en mocht hij beginnen Psalmen en Hebreeuws te doceren in ons eigen theologaat. Dat was in 1965, een vrij woelige tijd. Het nieuwe vormingshuis langs de Waversebaan was pas een vijftal jaren in gebruik genomen. ‘Ik had zelf de verhuizing meegemaakt op het einde van mijn theologiestudie, en was hier priester gewijd met de eerste groep. Toen ik terugkwam uit Rome was de sfeer veranderd. Het Concilie bracht heel wat veranderingen met zich mee en de studenten wilden liever in kleine huizen wonen in de stad.’ In 1967 werd het Centrum voor Kerkelijke Studies opgericht in Leuven, een gemeenschappelijk vormingscentrum van de religieuze congregaties. Maar een jaar later behoorde Jan bij de eerste religieuzen die les konden geven aan de nieuwe Theologische Faculteit van de Universiteit.
De tenoren aan de bijbelafdeling van de Theologische Faculteit waren de Brugse professoren Neirynck en Sabbe. Zij zwoeren bij een strikt wetenschappelijke methode. Daar was zeker een spanning, vertelt Jan: ‘Ik was zelf veel meer pastoraal gericht. Zij vonden dat de wetenschap hun apostolaat was en dat wij niet moesten preken. Ik heb ook nooit Neiryncks radicale theorie van de synoptische kwestie willen volgen en dat werd niet in dank afgenomen. Persoonlijk had ik zelf onder mijn doctoraatsstudie afscheid genomen van de traditionele katholieke thesis van professor Cerfeaux die Matteüs als oudste evangelie beschouwde. Ik hield het eerder bij Marcus, die zelf ook gedeeltelijk gebruik maakte van een oudere bron Q. Oorspronkelijk werd mij gevraagd daar Paulus te geven en Bijbels Grieks, omdat er al te veel professoren met de evangelies bezig waren. Maar het was een heel mooie tijd, want ik gaf heel graag les, ook al keek ik wat op tegen het vele voorbereidingswerk. Maar eenmaal bezig ging het geweldig. Ik hield vooral van de parabels en de Bergrede, én van in de kijker Paulus. Dat heeft heel wat teweeggebracht in mij. Het was fijn mee te kunnen werken aan de vorming van grote groepen godsdienstwetenschappers. En het was ook een zegen les te kunnen geven in de Engelse sectie van de faculteit. Wat een verschil met het lesgeven voor onze eigen scholastieken. Hier was er een andere soort interesse en kon ik ook heel wat contacten opbouwen. Voor mij was het een vorm van missioneren.’
‘Waar ik mijn pastorale inspiratie vond voor mijn wetenschappelijk werk? Wel, vooral vanuit contacten met leken. Ik heb heel wat conferenties gegeven. Sinds vele tientallen jaren heb ik hier in Leuven een Bijbelgroep. Ik ben ook gedurende een tiental jaar regelmatig naar Brussel gegaan, naar een groep mensen van hogere beroepen, intellectuelen, rechters, advocaten, politici, waaronder de huidige Europese Voorzitter Herman Van Rompuy.’
Je bent ook lid geweest van de Bijbelcommissie. Hoe ging dat in zijn werk?
‘Die commissie bevatte twintig leden en vergaderde elk jaar gedurende een week. Vooral de tweede periode van vijf jaar onder leiding van professor Van Hoye SJ, de latere kardinaal, vlotte het werk erggoed. We hebben er verschillende teksten uitgegeven, onder andere “De interpretatie van de Bijbel in de Kerk”, een tekst waarvan we eerst dachten dat paus Johannes Paulus II er een encycliek zou van maken. Hij stond er wel achter, maar verlangde dat we het zelf op eigen gezag zouden uitgeven. De tekst beschrijft een twintigtal methodes om de Bijbel te bestuderen, met op de eerste plaats de historisch kritische exegese.’
In 1990 ging je op emeritaat, eigenlijk een jaar te vroeg, ook als decaan van de Theologische Faculteit, maar daarmee kwam er toch geen einde aan je wetenschappelijke werk?
‘Inderdaad, in 1985 was ik voor de eerste keer gekozen tot decaan van die wat vreemde faculteit met zijn heel kleine groep Nederlandstalige theologiestudenten, een behoorlijk grote groep godsdienstwetenschappers en dan die erg boeiende groep buitenlandse studenten van de Engelse sectie. Drie jaar later werd ik herkozen. Maar met het oog op het binnenhalen van professor Bieringer pr. uit Duitsland als mijn mogelijke opvolger aan de faculteit ben ik er een jaartje eerder mee opgehouden, tot grote verwondering van de collega’s, want weinigen houden er te vroeg mee op… Ik had nog heel wat plannen, onder andere een Engelse commentaar op de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs. Maar na een sabbatjaar was ik door de provinciaal tot overste benoemd van ons internationaal huis in Leuven en dat werk slorpte me veel meer op dan ik verwacht had.’
‘Toen bleek dat het Biblicum in Rome me wel graag als gastprofessor had gehad en bovendien kreeg ik er de tijd om dit boek over de tweede Korintiërbrief te voltooien. Een boek dat het nog altijd goed doet, vooral in het Paulusjaar, toen er op één jaar tijd nog 800 exemplaren verkocht werden. Zo kreeg ik opnieuw kans om les te geven en te schrijven, wat ik toch wel het liefste deed. Maar toen ik 75 werd, mocht ik nog wel blijven in Rome als toerist, maar geen les meer geven. Via een aantal oud-studenten en vrienden kreeg ik nog aanbiedingen in het groot seminarie van Pretoria (Zuid-Afrika), aan de Loyola University in New Orleans (na het voorbijtrekken van de orkaan Katrina was er geen katholiek professor NT) en Le Moyne College in Syracuse.’
Over de Nederlandstalige Bijbelvertalingen die er in de loop van de jaren verschenen, valt er ook een en ander te vertellen. Ik herinner me dat jullie, Vlaamse exegeten graag met de woorden van prof. Coppens de eerste Willibrordvertaling de ‘Targum van Nijmegen’ noemden. Na de laatste oecumenische Nieuwe Bijbelvertaling heb je niet minder dan vier boeken gepubliceerd met reacties en opmerkingen. Was je oorspronkelijk niet bij dit project betrokken?
‘Jawel, maar ik kon me helemaal niet vinden in de werkmethode van deze vertaling, waarbij telkens een Bijbeldeskundige en een taalkundige samen aan het werk gezet werden. Achteraf bleek jammer genoeg dat de Bijbeldeskundigen vaak helemaal weggespeeld werden, zoals bij de eerste vertaling van de Galatenbrief. Hopelijk zal mijn kritiek ooit nog eens van pas komen.’
Vragen naar een geliefd Bijbelvers is een onmogelijke vraag. Maar er zijn teksten die blijven uitdagen en zelfs bang maken, zoals dat ‘Ik leef niet meer, Christus leeft in mij’ uit de Galatenbrief (2,20). Dat is heel straf, autobiografisch. Of ‘Hij gaat voor ons uit’, een thema uit het Marcusevangelie. Want Marcus was de eerste liefde. Zijn laatste retraite ging over het Marcusevangelie. Of ook ‘All election for service’, vanaf Abraham staat de Schrift er vol van. Zo vaak heeft Jan dit in retraites ter overweging voorgelegd, wel een dertigtal keren voor Amerikanen, hier en in Amerika. Het is nu wat stiller geworden, nu les geven en schrijven er niet meer in zitten. Gelukkig kan hij blijven lezen, ook in de fantastische bibliotheek van de Faculteit in Leuven in de de Bériotstraat, van tijd ook voorgaan in onze eigen kerk tijdens het weekend. En fietsen doet hij nog elke dag.
Philip Debruyne sj
Een vollediger bio- en bibliografie van Jan Lambrecht sj kan u vinden op zijn wetenschappelijk profiel op http://theo.kuleuven.be/nl/onderzoek/onderzoekers/lambrecht_jan/, een tekst van een twintigtal bladzijden.
Met dank aan “Jezuïeten”
Bekijk alle portretten