Dichter, Duitsland
Dichter, Duitsland
Kom tot ons, scheur de heemlen, Heer,
daal, Heiland, uit uw hemel neer.
Ruk open, rijt ze uit het slot,
de hemeldeuren, Zoon van God.
Dauwt, heemlen, schenkt u maatloos uit,
daal, Heer, als dauw op dorstig kruid.
Gij wolken, breekt in regens neer,
regent de Heiland, Isrels Heer.
Breek, aarde, uit, breek uit in pracht,
dat berg en dal van lente lacht.
O aarde, wek die roze rood,
ontspring, Heer, aan der aarde schoot.
Waar blijft Gij toch, o ’s werelds troost,
die wij verbeiden onverpoosd?
O daal toch uit uw hoog paleis
in ons verloren paradijs.
Gij klare zon, gij schone ster,
door ons aanschouwd van eindloos ver.
O zon ga op, o zonneschijn,
laat ons niet in het donker zijn.
Wij zijn hier in zo grote nood,
wij leven allen naar de dood.
O kom, en voer met sterke hand
ons weer terug in ’t vaderland.